
Tusschen ( ) zijn geplaatst die intercellulaire ruimten, welke zieh ten gevolge
der splitsing aan de grens van het ligchaam bevinden, en, voor de
helft aanwezig, sleuven in diens oppervlakte vormen, terwijl de wederhelften
dergelijke sleuven vormen in de overeenkomstige oppervlakken van andere
ligchaampjes, waarmede het nu besohouwde vroeger verbonden was.
Tusschen [ ] zijn verder geplaatst die intercellulaire ruimten, waarvan, door
eene tweede spîitsing, slechts V, der grenzen, als afgeronde kanten van het
ligchaam, overgebleven is.
Ten emde de vergelijking in de voorwerpen gemakkelijker te maken, is op PI.
I ll eene vergroote schematische figuur gegeven van een ligchaampje, gelijk
aan dat hetwelk in fig. 47 van PI. II naar de natuur van drie zijden is afge-
beeld. De celdeelingsvlakken zijn overeenkomstig de vroeger aangenomen notatie
en dus even als in de kleine schematische figuur 48 geteekend, en bovendien
hun ouderdom in voile perioden met een voor al de rigtingen doorloo-
pend cijfer aangewezen. Naast de cijfers, die overeenkomstig hiermede den
ouderdom der verschillende snijdingen aanwijzen, bevindt zieh even als in de
eerste tabel een kleiner, dat telkens het verschil in ouderdom tusschen de
zich kruisende deelingsvlakken aangeeft. De grenzen van het ligchaam, dat
in de laatste plaats van het bier afgebeelde werd gescheiden,‘zijn door gestippelde
lijnen aangewezen. Daardoor wordt deze figuur aangevuld tot eene
van een ligchaam van de grootste zamengesteldheid.
Met behulp van de tabel en de schematische figuur kan men nu zonder moeite
in elk oppervlak van een ligchaam dat men waarneemt, de intercellulaire
ruimten naar haren aard en ouderdom onderscheiden, en omgekeerd, in de voorwerpen
zelve, de intercellulaire ruimten van eenige serie en van een bepaalden
leeftijd opzoeken. Voor de eerste serie vindt men:
p " Serie, o n d e r s c h e id d e r z i c u k r u i s e n d e d e e l i n g s v l a k k e n é é n e p e r io d e :
■1: A îC 2 , de intercellulaire ruimten in het midden der groepen van vier cellen in rust, i n ’toppervl.
A C. van fig. 47— 49 (waar te nemen in oppervlakken van 16, 32 of 64 cellen in rust,
vb: fig. 1 0 , 14).
'2 : Ci Bä, de int. r._ in het midden der groepen van 4—8 cellen i n ’t oppervl. B C van fig. 47— 49 (zonder
opzettelijke ornwenlyjing waar te nemen in oppervlakken van 16— 32 cellen bij ligchaampjes
waar de splitsing é é n graad verder gevorderd is dan in fig. 47— 49 vb: fig. 12, 1 3 , 15).
'3 : B-2A.2, de int. r. in het midden der groepen van 8— 16 cellen i n ’t oppervlak A B van fig. 47— 4 9 ,
(waar te nemen m de zonder opzettelijke omwenteling bovenliggende oppervlakken van
33— 64 cellen, bij ligchaampjes gelijk dat van fig. 47— 49 vb:, behalve deze, fig. 18)
'4 : A s Ci, de int. r. in bet midden der groepen van 16 cellen in rust., oppervlak A C van fio-!
47— 4 9 , enz. als boven, °
Evenzoo bevindt men ook voor de andere seriën, dat men, om al de toestanden
van periode tot periode op te zoeken en te vergelijken, de verschillende
oppervlakken van een ligchaam regelmatig moet rondgaan. Slechts
die intercellulaire ruimten van elke serie, welke juist drie perioden, dus een
vollen cyclus in leeftijd van elkander verschillen, worden bij elkander in hetzelfde
oppervlak aangetroffen.
Voorts kan de inoeijelijkheid, ora eenzelfde ligchaam, door omwenteling,
in zijne drie oppervlakken waar te nemen, worden ontgaan door de van
zelf bovenliggende oppervlakken van verschillende ligchamen te beschouwen.
De ongelijke splitsing geeft daartoe gelegenheid. Men vergelijkt dan voor
elke serie geene toestanden, die juist eene voile periode van elkander verschillen,
maar de zoodanige, die in het algemeen binnen het verloop van
opvolgende perioden vallen. Volledig kan daaruit de ontwikkelingsgeschiedenis
worden afgeleid, indien men de waarneming over een zoo groot aantal oppervlakken
uitstrekt, dat de toestanden binnen het verloop der perioden voldoende
vertegenwoordigd en de individuele afwijkingen geëllimineerd kunnen
worden geacht. Dezelfde weg, dien wij bij het onderzoek naar de ontwikkeiing
van het geheele ligchaam hebben gevolgd, zou dus ook ten opzigte van
de intercellulaire ruimten moeten worden ingeslagen. Deze deelen, e n te meer
hunne verschillen, zijn echter zoo klein, dat een dergelijk stel van metingen,
als wij voor het geheele ligchaam gaven, hier bezwaarlijk op voldoende naauwkeurigheid
zou kunnen aanspraak maken. Men is hier wel gedwongen, van
bepalingen der absolute grootte af te zien, en zieh te vreden te stellen met
de kennis der relatieve grootte, in zoo verre die door onmiddellijke vergelijking
der toestanden, twee aan twee blijken kan. Ook deze vergelijking wordt
niet zelden bemoeijelijkt door de dikte der ligchaamijjes, door lokale onregel-
raatigheden en storingen in de gelijkheid der lagen die elkander bedekken.
Somwijlen zijn de cellen en daarmede de intercellulaire ruimten verwrongen,
gelijk in het voorwerp dat in fig. 45 van PI. II is afgebeeld. Nog andere
afwijkingen oefenen een störenden invloed uit. Indien men evenwel tot elke
vergelijking in de eerste plaats zulke voorwerpen uitkiest, waar de deelen
duidelijk te zien en zooveel mogelijk regelmatig ontwikkeld zijn; vervolgens
de waarneming zooveel inogelijk terugbrengt tot de vergelijking van die toestanden,
welke in een cn hetzelfde oppervlak kunnen worden waargenomen,
en eindelijk elke vergelijking bij onderscheidene voorwerpen herhaalt, ora
zieh voor den invloed van individuele afwijkingen zooveel mogelijk te vrij-
waren, blijkt in de meeste gevallen met zekerheid, aan welke van de twee
toestanden die men vergelijkt, de grootste afmeting beantwoordt, en kan in
sommige gevallen zelfs de verhouding ten naastenbij worden bepaald. Indien
dan de vergelijkingen zoo worden gekozen, dat iedere van haar een
bepaald antwoord geeft op eene vraag ten opzigte van de ontwikkelings-
13