
successieve verdeeling en groei ontstaan is, eerst van hare oorspronkelijke
grootte tot den omvang der geheele groep is uitgegroeid, en zieh vervolgens
verdeeld heeft. De lijn 1, die liet geheel in twee groepen, elk van 32 cellen
scheidt, wijst dan de rigting aan, volgens welke het eerste tussehenschot
gevormd is, dc gebroken lijn 2 de rigting der twee tusschenschotten in de
beide cellen, welke door de eerste verdeeling ontstonden; de vier cellen,
door de tweede deeling geboren, werden op nieuw verdeeld door tusschenschotten,
waarvan de rigting door de gave lijnen 3,3 is aangewezen; vervolgens
is elke der acht cellen , hierdoor gevormd, verdeeld door tusschenschotten
in de rigting der gebroken lijnen 4,4 ; eindelijk de hierdoor ontstane
cellen volgens de rigting der gave lijnen 5,5,5,5, en daarna de laatste volgens
de rigting der gebroken lijnen 6,6,6,6. Zoo ontstaat, door zes celdeelingen,
telkens bij afwisseling in een der beide loodregte rigtingen, het oppervlak
uit 64 cellen zaniengesteld.
AVelke oppervlakte van het ligchaam der sarcine men möge beschouwen,
altijd vertoont zij eene celdeeling volgens de genoemde wet, en hieruit volgt,
dat de celdeeling beurtelings plaats heeft in de drie loodregt op elkander
staande rigtingen in de ruimte, met andere woorden, dat de verdeelingsvlakken,
volgens welke de successieve tusschenschotten worden gevormd, regelmatig in
drie loodregte standen afwisselen. Drukt men derhalve de aclitereenvolgcnde
celdeelingen, die in eene oppervlakte zigtbaar zijn, uit door de nomraers
1. 2. 3. 4. 5. 6. enz.
dan moet, wanneer wij de celdeeling in haar geheel wenschen in rekening te
brengen, telkens na twee cijfers een derde worden geplaatst, dat eene celdeeling
aanwijst in de diepte, onzigtbaar in het oppervlak dat wij beschouwen,
omdat de tusschenschotten aan dit oppervlak evenwijdig loopen. Drukken wij
die onzigtbare celdeeling uit door r , , enz. dan wordt de reeks
L: 1? 2, r^, 3 , 4 , r^, 5, 6.
of 1, r , , 2, 3, r^, 4 , r ,, 6.
o f l , 2 , r ,, 3 , 4 , r ,, 5, 6 , r,.
naarmate de onzigtbare celdeeling telkens de eerste, de tweede of de derde
in de reeks der celdeelingen is.
Deze drie reeksen geldcn gelijktijdig elke voor een der drie paren van tegen-
overstaande oppervlakken van een sarcinc-ligchaam, wanneer men, van een
bepaald tijdstip te beginnen, voor elk oppervlak de eerste zigtbare verdeeling
(welke dus door tusschenschotten loodregt op het oppervlak geschiedt), door
1 , de tweede zoodanige door 2 , en de onzigtbare (door verdeelingsvlalcken
evenwijdig aan het oppervlak) door de letter r aanwijst. Daar tocli die paren
oppervlakken elk aan een der stellen verdeelingsvlakken evenwijdig zijn, geschiedt
de celdeeling telkens voor één paar oppervlakken in de diepte, dus onzigtbaar,
voor de beide andere, op welke de tusschenschotten alsdan loodregt staan, zigtbaar.
Van een bepaald oogenblik te beginnen, moet de celdeeling, die voor een der
paren oppervlakken met r aangewezen wordt, zieh in de beide andere als eerste
zigtbare, dus als 1 vertoonen. De eerstvolgende celdeeling, door tusschenschotten
loodregt op de vorige, is zigtbaar in het eerstgenoemde paar oppervlakken,
en wordt daarvoor derhalve genoteerd als 1. Eveneens moet zij zigtbaar zijn
in een der beide andere paren van oppervlakken, waarin ook de eerste zigL
baar was, en wel in het paar, grenzende aan die kanten van het eerstbe-
schouwde, waarheen de jonge schotjes, in dat oppervlak als lijntjes zigtbaar,
wijzen. Voor dat paar oppervlakken wordt die celdeeling 2. Voor het andere,
grenzende aan die zijden van het eerstbeschouwde, waaraan de lÿntjes der
jongste tusschenschotten evenwijdig loopen, is zij de eerste onzigtbare, der-
halve Tl. Juist omgekeerd is het met de derde celdeeling, plaats hebbende
door tusschenschotten loodregt op die der beide vorige; zij is zigtbaar in het
eerstbeschouwde paar, waar hare lijntjes zieh kruisen met die der vorige; deze
loopen evenwijdig aan de zijden waarheen de vorige gerigt waren, staan daar-
entegen loodregt op die, waaraan die der vorige evenwijdig liepen. De celdeeling
wordt dus, zigtbaar zijnde in het tweede paar oppervlakken, waarin
dc vorige onzigtbaar was, aldaar 2 , terwijl zij in het derde paar de eerste
onzigtbare wordt, derhalve r,.
Met het tweede drietal celdeelingen begint hetzelfde op nieuw; de eerste
welker tusschenschotten weder evenwijdig zijn aan het eerste paar oppervlak-
kcn, is aldaar onzigtbaar, dus Va; in de twee andere is zij zigtbaar, derhalve
3. Zoo ook met de beide volgende en met de verdere celdeelingen.
AVanneer wij derhalve de verschijnselcn van celdeeling, die zieh in de drie paren
van oppervlakken moeten vertoonen, doordien de rigting der celdeelingregelraa*
tig in drie loodregte standen afwisselt, bij elkander stellen, dan verkrijgen wij:
C e l d e e l i n g e n . . . .
Yei'schijnseîen in bet 1 “ paar oppervlakken
. III. . . IV. . .
. . 1 .
. . 1 .
V e n z .
3 enz.
derlialvc voor elk paar oppervlakken eene der reeksen van pag. 16.
Overeenkomstig hiermede stelt fig. 2 de celdeeling schematisch voor, met
inaclitneming van de verscliijnselen in de drie rigtingen. Drie oppervlakken,
in een hoek zamenkomende, zijn naast elkander uitgeslagen. De zijden, waai-
mcde zij twee aan twee aan elkander grenzen, zijn drie kanten of ribben van
bet liecbaam, aldaar loodregt op elkander gerigt. Noemen wij deze drie rib-
3