
ben A , B en C en evenzoo de overige ribben, welke telkens aan een van
deze drie evenwijdig loopen. De oppervlakken alsdan noemende naar de ribben
die hare zijden vormen, hebben wij in de figuur de oppervlakken A B , BC
en A C , terwijl het ligchaam nog drie andere oppervlakken bezit, volgens onze
notatie eveneens A B , BC en A C , elk evenwijdig aan het gelijknamig oppervlak
van het eerste drietal, en ten opzigte van alle verschijnselcn, welke wij
nu beschouwen, aan dat overstaand oppervlak gelijk.
Ten einde, bij de volgorde, ook de rigting der verschillende celdeelingen
uit te drukken, wijzen wij die, welke plaats hebben door tusschenschotten
loodregt op de ribben A, aan door A i, As enz; die welke geschieden door
middel van tusschenschotten loodregt op de ribben B, door B i, Bj enz, eindelijk
die, waarvan de verdeelingsvlakken loodregt op de ribben C gerigt zijn,
door Cl, Ca enz. Door elke dezer verdeelingen wordt het aantal cellen in de
rigting A, B of C verdubbeld; kortheidshalve zullen wij haar noemen eene
celdeeling in de rigting A , B of C, hetgeen dus hetzelfde beteekent als celdeeling
door middel van tusschenschotten loodregt op de rigting A, B of C.
In de figuur zijn de celdeelingen in de drie rigtingen door drie verschillende
soorten van lijnen aangewezen. A , enz. door gestippelde, B, enz. door
gave, C, enz. door gestreepte lijnen.
De aangenomen notatie kan nu tevens dienen om de verschijnselcn van celdeeling,
gelijk zij voor het geheele ligchaam plaats grijpen en zieh gelijktijdig
in de drie paren van oppervlakken vertoonen, in hun onderling verband
voor te stellen. AVij hebben daarbij slechts in het oog te houden, dat in elk
oppervlak die celdeelingen zigtbaar zijn, welke plaats hebben in de rigting
van, waarvan dus de schotten geplaatst zijn loodregt op, eene der zijden
van dat oppervlak; wanneer wij de zigtbare celdeelingen in elk oppervlak
a , b of c noemen, naar gelang de celverrneerdering plaats heeft in de rigting
der zijde A, B of C, en de onzigtbare celdeelingen door eene ledige plaats
aanwijzen, dan verkrijgen wij de volgende tabel, welke in het wezen der zaak
met de vorige overeensterat.
C E LD E E L IN G EN tersch ijnse l en in d e o ppekv l&k k en :
IN UET L IGCHAAM. BC. AC.
I . A , ........................a , ........................................................
I I . B , ........................b , .............................b , ...................
I I I . C , ...................................................... c , ..........................
IV. A . ........................i , , ........................................................
V. B , ....................... b . ^ .............................b , ....................
VI. 0, .................................. c, . . .
eûi.
GoIijU de wet der celdeeling voor het geheele ligchaam uit de verschijnselen in
de oppervlakken volgt, kan omgekeerd bovenstaande tabel dienen, om met
een oogopslag te zien, welke verschijnselen de wet der successieve celdeeling
in drie loodregt op elkander staande rigtingen, voor de onderscheidene oppervlakken
ten gevolge heeft. In elk van deze vertoont zieh beurtelings in de
eene en in de andere rigting celverdeeling, dus verdubbellng van het aantal
cellen ; bij afwisseling is dus het aantal cellen in beide rigtingen gelijk en in de
rigting der eene zijde tweemaal zoo groot als in die der andere. Telkens valt,
tusschen twee celdeelingen, eene période van ru st, gedurende welke eene in het
oppervlak onzigtbare celdeeling plaats gi'ijpt. Tusschen de schotten, die zieh in
wisselende rigting loodregt kruisen , bestaat dus niet telkens hetzelfde verschil in
leeftijd; nu eens is de vorming van het eene stel onmiddellijk aan die van het andere
voorafgegaan, dan weder viel tusschen beider ontstaan eene période van rust.
Uit de onderlinge vergelijking van de reeksen der verschijnselen voor de
drie oppervlakken blijkt, dat die reeksen dezelfde opvolging van verschijnselen
vertoonen, doch met het verschil telkens van een stadium. De opperviak-
ken bevinden zieh nimmer gelijktijdig in denzelfden toestand, maar de toe-
standen volgen elkander voor alle in dezelfde orde op. Telkens na de eerste
en tweede celdeeling van elk drietal, verkeeren twee paar oppervlakken, wat
het aantal cellen betreft, in denzelfden toestand, maar het derde paar is die
beide eene période vooruit, of eene bij hen ten achteren. Ook de beide paren,
die ten opzigte van het aantal cellen overeenkomen, zijn in andere opzigten
verschillend, want wanneer in het eene de jongstgevormde tusschenschotten
onmiddellijk na de loodregt daarop staande gevormd zijn, is voor het andere
paar tusschen het ontstaan van beide eene période van rust gevallen. Slechts
na afloop van elk drietal celdeelingen bezitten al de oppervlakken een gelijk
aantal cellen. Alsdan zijn in twee paren de jongste on naastvoorgaande schotten
terstond na elkander gevormd, maar in een van beide zijn al de tusschenschotten
eene période ouder dan in het andere; in dit laatste viel namelijk na
de vorming der jongste eene période van rust. In het derde paar oppervlakken
eindelijk is die période van rust tusschen de vorming der laatste en voor-
laatste schotten gevallen , zoodat daar het vroeger vermelde betrekkelijk verschil
in den ouderdom dezer deelen bestaat.
In twee aangrenzende oppervlakken kunnen de jongste tusschenschotten of
evenwijdig loopen aaii de gemeenschappelijke zijde, of daarop loodregt staan ;
in het laatste geval zijn het dezelfde tusschenschotten ; in het eerste geval zijn
het verschillende en vcrschillen zij eene poriode in leeftijd. Voor icdcr oppervlak
geldt altijd het eene met betrekking tot het eene paar, het andere met
betrekking tot het andere paar aangrenzende oppervlakken.