
TULIPA sylvestris.
Gele Tulp.
Hoogduitsch. Wilde Tulpe»
Engelach» Wild Tulip.
Bloeit in de maand April. 1£>.
H exandria, Monogynia j Zeshelmigen, éénstijligen.
Natuurl. Rang volgens L inn. X Coronariae. Liliaceae, Decandolle.
O'esx-achts—K-Enkerkfn* Corolla campanulata 6-peUla aut 6-partita, laciniis basi non nectarifens; de
bloemkroon klokvormig, met 6 bloembladen of 6 slippen, zonder honigbakjes aan den voet. Stigmata
crassa, sessili^j de stempels dik en ongesteeld. Capsula oblonga, trigonaj de zaaddoos langwerpig,
driekantig.
S oortelijke—kenmerken» Caule unifloro glabrö; met eene éénbloemige onbehaarde steng. Flore
luteo subnutante, petalis lanceolato-acuminatis, apice barbatis; de bloem geel en een weinig knikkende,
de bloembladen lancetvormig gespitst, aan den top gebaard. Staminibus basi hirsutis; de meeldraden
ruig aan den voet.
B e bol dezer plant is eirond, gezwollen, donkerbruin van kleur. Be steng onverdeeld, bijna
rest, onbehaard, éénbloemige in het midden van bladeren voorzien, van onderen smaller toelopende.
Be bladen zijn overhoeksch, eenigzins stengomvattend, lancetvormig, spits , gekield,
zeegroenachtig van kleur. B e bloem eindelingsch , welriekend, geel, eenigzins groenachtig van
buiten, voor den bloeitijd knikkende; de bloembladen ovaal-lancetvormig , zonder honigbakje aan
den voet. Be meeldraden, welke men met den stamper ziet bij a , zamengedrukt; de helm -
knopjes langwerpig, geel, met een geel stuifmeel vervuld. Het vruchtbeginsel driekantig} de
stempel zonder stijltje op het vruchtbeginsel vastzittende, stomp, driekantig en niet vei breed.
Be gehèele plant groeit ter hoogte van drie palmen.
G roeiplaatsen. In boschachtige weiden.
Dezelve is in ons Land het eerst gevonden door den Heer Sik , om het slot van Hagesteijn, waai
zii in 1824, na verloop van meer dan 5o jaren , door de Heer Bergsma is wedergevonden. De lieer
Bkucker Andreae zag haar in Ferweradeel en bij fVeidum in Vriesland. De Heer Bebgsma eindelijk
heeft haar in het voorjaar van 1826, in menigte gevonden in den omtrek der stad Hoorn, en mij
van daar de nevensgaande afbeelding toegezonden. Er kan na dit alles wel geen twyfel meer overig
zijn, dat deze fraaije plant inderdaad onder onze Inlandsche soorten te rekenen is.
Huishoudelijk gebruik. L innaeus en Haller hebben deze plant gehouden, als uit tuinen herkomstig,
maar gelijk het uit het bovenstaande blijkt, dat zij hier als waarlijk inlandsch moet gerekend worden
heeft men haar ook reeds als zoodanig in Engeland erkend. . .
K er in Engeland heeft waargenomen, dat de bol ter zijde vrij lange draadwortels uitschiet, aan
wier einden nieuwe bóllen komen. De hairtjes onder aan de hel md rad en bevatten honig, volgens
linnaeus. het geen, zoowel als het welriekende der Bloem, de Bijen moet lokken. Volgens den naauw-
keurigen L eers, zijn alle de bloembladen aan de spits en de drie buitenste ook aan den voet zacht-
harig. Volgens P arkinson aangehaald in L inn. f l. Suec. zouden de gekookte bollen met olie en azijn
gebruikt zijnde eene goede spijze opleveren: ook had reeds Clusius voorheen berigt, dat iemand te
Antwerpen, eenige dezer bollen hebbende ontvangen, d ie,voor uijen aanzag, ze deed koken en
zonder hinder nuttigde. De plant wordt door de geiten gebruikt. L inn. Fan buec. De bloem opent
zich ’s ochtends ten tien uur.