
AE GOPODI UM Podagrar ia.
Gemeen Zevenblad.
Hoogduitsch. Gemeine Giersch Geissfuss.
Engelseh. Goutweed.
Nederduitsche bijnamen. Gerards-kruid j Flierfinkruid j Hanepoot j Geitenpoot.
Bloeit in Zomermaand.
Pentandria, Digynia ; V ijfmannigen , T weewijvigen.
Natuurl. Rang volgens linn. XLY. Umbellatae, Schermbloemigen.
Geslachts-kenmerken. Calyx integer j de kelk gaaf. Pelata inflexo-cordata, inaequalia de Bloembladen
gebogen-hartvormig, ongelijk. Fructus oyali-oblongus, utrinque 3-5-costatus; de vrucht
ovaal-langwerpig, aan weerskanten met 3-5 ribben. Involucra invol ucellaque n u lla , geen omwindsel
of omwindseltjes.
SoouTELUKE kenmerken. Foliis caulinis ternatis, ovatisj met de bovenste stengbladen drievoudig, eirond.
B e wortel is lang , verre voortkruipend en hierdoor moeijelijk uit te roeijen. B e steng regt,
gesleufd, onbehaard, een weinig getakt. De vorm der onderste bladen verschilt veel van die
der bovenste, gelijk men op de bijgevoegde afbeelding ten duidelijkste ziet. De wortelbladen
zijn dubbel-drievoudig , met eironde getande , somwijlen samengegroeide blaadjes. Be bovenste
stengbladen z ijn , gelijk men ziet bij A , enkel-drievoudig, met smaller eirond-lancetvormige,
veel spitser blaadjes. Be bloemschermen zijn eindelings geplaatst, met i5 tot 20 stralen.
H et omwindsel en omwindseltje ontbreken geheel en al. B e bloemkroon, welke men op
de zijde ziet bij a , van voren bij b , is wit van kleur, met eenigzins ongelijke bloembladen.
B e vrucht c is ovaal-langwerpig, met 3 tot 5 uitpuilende ribjes aan iedere zijde• B e plant
verheft zich ter hoogte van 6 tot 8 palmen.
G roeiplaatsen. In hoven, boomgaarden, langs heggen en andere bebouwde plaatsen, waar zij door
hare lange voortkruipende wortels een lastig onkruid is.
Zeer algemeen door het gansche land.
Huishoudelijk gebruik. De jonge bladen, onder andere moesgewassen gedaan, kunnen als spijs genuttigd
worden, (Linn. fl. suec.) (*): ook de stengen van het bastje ontdaan wordende, kunnen tot
eene vrij aangename spijs bereid worden. Het zaad geeft een aangenamen reuk en smaak aan den
Moutwijn. (Phys. oecon. Aufs. aangehaald door gattenhoff). De plant wordt door Runderen, Schapen
en Geiten gegeten, maar somwijlen door Paarden geweigerd. L inn. Pan suec. De varkens kunnen
er mede vetgemest worden (Swed. Abh.). Deze plant is te belangrijker als veevoeder, omdat zij zoo
algemeen en overal wast, en telkens weder nieuwe bladen maakt. Voor Moeslanden is dit een zeer
lastig o nkruid, en hierom door camerarius genoemd een pest der tuinen.
(*) Men gebruikt nog heden iu Groningen de jonge spruiten van deze plant des voorjaars in de groente-soepen. y- H.