
G E R A N I UM pratenaè.
B e em d O j e v c ia rs-B ek.
Hoogd. Wiesen Storch-schnabeL
Engelsch. Crowfoot-leaved Cranes-Bill.
B lo e it in Hooi- en Oogstmaand,
M o n a d e lp h i a , D e c a .n d r i a ; E e n b r oe cl e rlij k e n , T i e n m a n n ig e n .
Natuur!• Rang volgens Linn* XIV. Gruinales. Rraanbekkigen<
G e s l a « h t s K e nm . Calyx 5-pbyïïus , Kelk van 5 Blaadjes. Cor. 5-petaIa , regularis; Bloemkrans
.Van 5 Bloembladen, regelmatig. Nectarium: glandalae 5 meliiferae, baai longiorum iilamentorüm adnatae;
Nonig vaatje, zijnde 5 honigdragende Kliertjes, aan den voet der langere_ Helmdraden vastgegroeidt
Arilli 5, monospermi, aristati, ad basin receptaculi rostratij Aristis nudis, simplicibus (nee spiralibus, nee
barbatisj; 6 Zaadrokken, elk eenzadig, genaaid, aan den voet van het Vruchtbed gebektj de naalden
naakt, enkelvoudig (zijnde noch schroefvormig 9 noch gebaard),
S o o r t e l . K en ra . Pedunculis billoris, met tweebloemige Bloemstelen. JToïiis subpeltalis , multipartitis ,
rugosis , a c u t i s bijna schildvormige, veeldeelige, rimpelige, puntige Bladen. Petalis integris, effenrandige
Bloembladen,
De Kelk met de Meeldraden, waarvan 5 langer zijn dan de overige, en met den Stamper bij a$
JE en Bloemblad afzonderlijk b. Meeldraden en Stamper van den Kelk ontdaan, c , d. Een
losgesprongen Vrucht e. Net Zaad, f.
D e Wortel vezelig. De Steng regtstandig, getakt9 rond, ongesleufd, scherpharig, aan de Bladstel
len knoopig. De onderste Bladen aan lange Bladstelen 9 meest in 5 groote, wederverdeelde slippen
gedeeld, en de Slipjes zaagtandig. De bovenste Bladen weinig o f niet gesteeld. De Bloem*,
stelen dragen twee 'scherpharige Bloemsteeltjes, aan wier voet 4 lijnvormig- lancetvormige, pun-i
tige Stoppeltjes. — De Kelkblaadjes langwerpig-eirond, gestreept, harig, genaaid« De Bloembla-
cfe/i wigvormig, donker hemelsblaauw , flaauw gestreept. 'De Meeldraden draadvormig , rood,
De Stamper heeft 5 Stempels. De onrijpe Vrucht aan de Plant aangewezen: rijp zijnde, springt
dezelve veevkrachtig los, 5 z/c/z ombuigende , harige naalden, welke aan den top van het
Vrucht-zuiltje gehecht blijven , en van onderen met Zaadrokken zijn. voorzien , waaruit bij het
los springen het Zaad wordt uitgeworpen, De Plant groeit ter hoogte van 5 en 6 Palmen,
G r o e ip l a a t s e n * In grasvelden.
Door den Hoogleeraar R e i n w a r d t het eerst als inlandsch bekend gemaakt, achter S c h u u rm a n ^
S t e k h o v e n Kruidkundig Handboek, en aldaar opgegeven te groeijen in de bouwlanden bij Zutphen;
verder door den Hoogleeraar N* M u ld e r , in de Ann. Acad. Lugduno-batavae. Ao. 1817. aangeteekend
bij Leijden, langs het studentenpad: door mij gevonden, om Utrecht, onder groot Abstede; ook aan het
vosse g a t 9 en in eene weide ter zijde van de Bildstraat, digt bij de gvoote batterij. De afgebeelde is van
onder Abtstede genomen: Door den vertaler dezer Flora, Dr. van hall, gevonden bij Jutphaas naar den
kant van Vrees wijk en bij Vianen.
Huishoudelijk Gebruik is hiervan niet bekend: alleen word( gij als eene fraaije tuinplant
veel gekweekt.