
E P I L O B I U M p a l u s t r e
Moeras Basterd-wederih.
HoogcL SumpfrWeiden Roslein, Sumpf Roseü-Weide, Sumpf-Onholdekraut.
Engelsck. Round-stalked marsh Willow-herb.
Bloeit in Hooi- en Oogstmaand. 3£.
OcTANDRI A , MONOGYNIA ; AcHTMANNIGEN , E eNWIJVIOEN.
Natuurl. Rang volgens l in k . XVII. Calycanthemae. Vruchtbloemigen. Onagrariae, decandollé.
G eslacbts kenmerken. Calyx 4-fidus , tubulosus; de kelk !s 4rspletig, buisvormig. Petala 4, (calyci
inserta); vier bloembladen op den kelk ingeplant. Capsula oblonga, infera ; de zaaddoos langwerpig,
onder de bloem. Semina papposa; pluizige zaden«
Soortelijke kenmerken. Foliis oppositis alternisve, glabris, lanceolatis, integerrimis; met de bladen
tegenovergesteld of overhoeksch, onbebaard, lancetvormig en gaafrandig. Capsula pubescente; de zaaddoos
zachtharig. Caule tereti, erecto , subhirsuto; de steng rolrond, regtstandig , een weinig rujg. Stïg—
mate indiviso, lineari; de stempel onverdeeld, lijnvormig.
JUen zie t bij a de geheele bloem, na het wegnemen der bloembladen, om den betrekkelijken stand
der deelen te doen zien. De kelk e rust op het vruchtbeginsel f en omgeeft den lijnvormigen
stempel en de meeldraden, die korter zijn dan den stempel. Een uitgerand bloemblad b ,
een meeldraad c , de stempel d j de drie laatste alle een weinig vergroot.
De steng is regtstandig, takkig, even als de onregelmatige bloemtros, bebladerd. De bladen
tegenovergesteld of overhoeksch , ongesteeld, lij n-lancetvormig, bijna altoos gaafrandig. De
bloemen bleek-paarsch, tweemaal grooter dan de kelk. De zaaddoozen regtstandig, zeer
groot in vergelijking der geheele p la n t, die zich to t de hoogte van a o f ten hoogste 3 palmen
verheft.
Groeiplaatsen. Aan slootkanten en in vochtige weilanden.
I)ezelve is door de gorter bij Harderwijk en in de Nunspeeterbeek, ook in ve.enlanden in de provincie
Groningen gevonden; voorts door meese in Vriesland, door den Heer de beijer bij Nijmegen
opgegeven en zal waarschijnlijk onder de algemeene planten van ons vaderland gerekend moeten worden.
Ik heb dezelve op vochtigen kleigrond bij Vianen en het dorp Heikop en in de moerassige veengronden
om Amsterdam niet zeldzaam waargenomen en van de laatstgenoemde plaats de plant doen teekenen.
Huishoudelijk gebruik. Wordt door Paarden, Schapen en Geiten gegeten; door Runderen somtijds,
door Varkens altoos geweigerd, volgens linn. Pan. Sueó. Te regt merkt mattusciika o p , dat het Vee de plant
gaarne nuttigt, zoo lang die nog geen zaad draagt. i)e stengen en bladen der zaaddragende planten zijn
niet alleen voor het vee te hard en sappeloos geworden, maar ook het zaadpluis zou het vee nadcclig
worden. Door dit pluis wordt dezelve een lastig onkruid, schoon het pluis zeker lot vulsel van kussens
kan dienen, gelijk dat van meer soorten van dit geslacht.