
OXYCOCCUS palustris.
Hoode y'eeribes.
Hoogduitsch. Moos Heidelbeere.
Engelach. Cranberry. Marsh Whortle-Bcrry.
Nederduitsche bijnamen. Veenbessen, Kroos en.
Bloeit in Mei en Juni), ft
O ctandiua monogyNi a j Achtbclmigcn, ccnstijligen.
Natuurl. Rang. volgens Linn. XV11I Bicornes. Tvveehooniigen. Ericaceae, Decandolle.
Geslachts kenmerken. Calyx superus 4“hdus; de kelk boven het vruchtbeginsel, 4-sP*etjS" Corolla
4-partita , laciniissublinearibus revolutis; de bloemkroon 4‘deelig, met lijnvormige omgekrulde slippen.
Filamenta conniventia; de helmdraden toebuigende. Antherae tubulosae, 2-partilaej de helmknopjes
buisvormig, 2-deelig. Bacca polysperma; eene veelzadige bes.
S oortelijke kenmerken. Foliis ovatis integerrimis revolutis; met eironde gaafrandige omgekrulde
bladen. Caulibus filiïbrmibus repenlibus, inferne nudis; de steng draadvormig, kruipende, van onderen
naakt.
V it is een der kleinste, doch aUerbevaUigste plantjes, die wij onder ome inlimdsche bezitten.
Ve wortel is vezelig. Ve steng tenger , bijkans draadvormig, liggende', overblijvende en nees-
terachtig. Ve bladen, welke aan het onderste gedeelte der steng doorgaans vroeg a f vallen,
zijn overhoeks geplaatst, overblijvend , klein, eirond, aan den rand naar buiten omgekruld,
geheel onbehaard, van boven donkergroen en glinsterende , van onderen ligt zeegroen van Meur.
De bloemsteeltjes zijn lang, rood, eindelingsch , éènbloemig, met zeer kleine, ligt af vallende
schutblaadjes voorzien. De kelk, welke men een weinig vergroot bij a vindt a f geheeld, [is met
het vruchtbeginsel zamengegroeid, zoodat zijne overblijfselen boven op het vruchtje te zien zijn.
De bloemkroon is hangende, fra a i roodachlig-paarsch, met vier dikwijls omgekrulde s/ippen
diepin ge sneden. Dë meeldraden, waarvan men er eene ecnigzins vergroot ziet bij b , hebben
buisvormige van boven tweedeelige helmknopjes. Het stijltje, vergroot a f geheeld bij c , is. eenvoudig
en omgebogen , gelijk dit bij eene hangende bloemkroon dikwijls plaats heeft. De vi uci
is eene donkerroode , vierhokkige bes , welke eenen aange namen frisschen zuren smaak heeft.
De zaden ziet men hij d van natuurlijke grootte. De plant groeit ter hoogte van i o f i palmen•
Groeiplaatsen. In veenachtige mosrijke gronden.
Zij is door de gorter gevonden in de veenen tusschen Hummel en Uilenpas in Gelderland, bij
Mvdrecht, Groningen enz.; door den Hoogl. reinwardt op de Feluwe bij \ Koningsmeer en bij Staveren:
door den Heer van spijk vermeulen te Nootdorp bij ’s Gravenhage; door den Hoogl. vrolik
bij Baarn; door den Heer dübois in de Leersumsche veenen in het Slicht; door mij zelven te Arnhem
en vrij algemeen bij Haren en de Mickelhorst nabij Groningen, vanwaar de afgebeelde p lant genomen is.
H uishoudelijk gebruik. In Engeland is het gemeen zeer op deze zure bessen gesteld, wanneer zij
met suiker getemperd zijn. Zij worden in taarten of ander suikergebak gedaan, of ook raauw mroom
met suiker gegeten, volgens Miller ensMmr. Zij worden ook daar ter markt gebragt; een weinig gedroogd
zijnde kunnen zij in flessen bewaard worden en een jaar lang goed blijven. Flora diaetetica. In Hoorwegen
worden deze bessen, onder de sneeuw rijp geworden zijnde, opgezocht, en op de bovengemelde
wijze gebruikt. Gunner. Volgens houttuijn kan het sap der bessen, gekookt en met suiker tot siroop
gemaakt zijnde, tot gelijk gebruik dienen als de roode boschbessen Faccinium vitis idaea. De plant
wordt door schapen en varkens gebruikt, maar door ander vee geweigerd Pan Suecus. Zilversmids
koken met de bessen het zilverwit. L innaeus, Mattuscbka, en deze bessen kunnen ook, zegt houttuijn
in ‘dit opzigt buiten twijfel dienen, om den glans van koper in het schuren op te helderen.