
LAMIUM album.
W itte Doovenetel.
Hoogduitsch. Weisser Bienensaug, weisse grosse Taube Nessel.'
Engelsch. White Archaiigel. White Dead-nettle.
Nederduitsche bijnamen, Dooye netelen, Hondsnetelen, suikernetel; Melkhloem.
Bloeit gedurende den gekeelen Zomer• 4.'
D idynamia gymnospermia; Tweemagtigen met n a ak te zaden.
NatuurL Rang volgens Linn. X L II : Verticillatae, Kransbloemigen j Lahiatae, Decandolle.
Geslachts kenmerken. Calyx 5-dentatus, aristatus, nu d u s, apice patensj De Kelk 5-tandig, gen
a a id , n a ak t, aan den top openstaande. Corolla longior, fauce inflato, limbo lahiato (ringente,)
supra fornicato integro, infra 3-lobo, lobis lateralibus minimis reflexis, medio majore emarginato;
De bloemkroon langer, met opgeblazen keel, kaakvormig, de bovenlip gewelfd en g aaf, de onderlip
3-lobbig, de zijdelingsche lobben zeer klein en omgeslagen, de middelste lob de grootste en uitgerand.
Antherae extus hirsutae; de helmknopjes van buiten ruig.
Soortelijke kenmerken. Folüs cordatis acuminatis serratis petiolatis; met hartvormige gespitste gezaagde
en gesteelde bladen. Yerticillis 20-floris; de kransen 20-bloemig.
De steng is regtstandig, vierkantig, een weinig behaard. De bladen hartvormig, in eene spits
uitloopende, diep-gezaagd, en eenigzins ruig. De bloemkransen aan elke zijde met bijkans
acht o f tien bloemen in de oksels der bladen. De kelk a blokvormig aan den voet zwartgevlekt
, met v ijf borstelvormige gewimperde tanden j de bloemkroon b en c regtstandig , kaakvormig
, van boven behaard, wit van kleur, de keel aan weerszijden twee we rf getand. De
helmknopjes ruig behaard, door welk kenmerk het geslacht Lamium van het geslacht Orvala
gemakkelijk is te onderscheiden. Binnen in den kelk ziet men vier vruchtjes , waarvan er een
in natuurltjke grootte is a f geheeld bij d vergroot bij e. Op het eerste gezigt schijnen dit
naakte zaden te zijn , doch bij naauwkeuriger bezigtiging blijkt het dat het cariopsides {dop-
vruchten) zijn , £ven als bij alle de overige soorten der Didynamia gymnospermia. De plant
groeit ter hoogte van 3 palmen.
Groeiplaatsen. Aan wegen, heggen en op ruwe plaatsen.
Algemeen door het gansche land.
De gorter vermeldt nog eene verscheidenheid met paarsche aarvormende bloemen, gevonden op het
kraaijenest langs den weg naar Heemstede bij Haarlem en om Utrecht. Deze is mij nog nimmer
•voorgekomen en ik kan dus niet bepalen, of zij werkelijk tot deze soort gerekend moet worden.
Huishoudelijk gebruik. De jongenbladen kunnen in de lente als moesgewas gekookt en gebruikt worden
volgens linnaeus en gunner. Bij mattuschka ontstaat wel een vrees, dat de onaangename lucht der blad
en , dezelve daartoe niet zeer zal aanprijzen, maar het kooken zal deze lucht wegnemen. — De plant
wordt door schapen en geiten gegeten, niet door paarden en varkens. Pan.Suec. Het is eene der
voortreffelijkste planten voor de bijen welke het zoete sap, dat zich onder in het buisje van de bloemkroon
bevindt, zich bijzonder weten ten n u t te maken. Miller houdt de plant voor een waar onkruid
in heggen, omdat het geringste worteltje weder uitspruit. Door brugmans onder de nadeelige
planten op hooge graslanden opgetekend.