
Gemeene Haagdoorn.
Hoogduitsch. Gemeiner Weissdorn, Meeldorn , Meel bosen.
Engelsch* Hawthorn, "White-thorn.
1Vederduitsche bijnamen. Meidoorn; Steendoorn in Groningen genoemd. De vruchten haag-appelst
spinne-koorns, volgens d e G o r t e r .
Bloeit in Mei. Tj
I c o s a n d r i a , M o n o g y n ia ; Twintighelmigen, èènstijligen,
Natuutt. Rang volgens L in n . XXXVI. Pomaceae, Appeldagende; Hos ace a e , D e c a n d o lie »
G e s l a c h t s K e nm e rk e n . Calyx 5-fidus ; de Kelk 5-spie tig. Petala 5 ; vijf bloembladen. Drnpa
infera, farinosa, 2—5-sperma; semina ossea; de steenvrucht onder de bloem, melig, met 2—5 been*
harde zaden. Styli i—5; de stijltjes i—5 in getal.
S o o r t e l i j k e K e nm e rk e n . Spinosa; doornig. Foliis glabris laciniatis , Iobis acutiusculis divaricatis ;
de bladen onbehaard , met spitsachtige wijduit gespreide slippen. Floribns subcorymbosis j de bloemen
bijna tuilvormende. Laciniis calycinis acutis; de Kelkslippen spits.
Deze is de meest algemeene soort van Haagdoorn , o f Meidoorn, waarschijnlijk om deszelfs hard
hout Steendoorn op sommige plaatsen genoemd. Het is een heester , die vrij hoog groeit, met
talrijke uitgespreide en met doornen bezette takken. l)e bladen zijn gesteeld, g la d en onbehaard,
weinig langer dan de bladsteelen, diep-ingesneden, met van een wjkende, langwerpige
spitse slippen. -De bloemen zijn in eene bloemtuil o f scherm vereenigd. Men ziet eene bloem
afzonderlijk a f geheeld bij a en het yruchtbeginsel met de kelk, het stijltje en de overgeblevene
meeldraden bij b ; deze laatste in eenen gevorderden staat na het afvallen der bloembladen.
Het vruchtbeginsel is van buiten zacht-behaard. Het stijltje doorgaans één , somwijlen twee Of
drie in getal.
V e r s c h e i d e n h e i d met rozenklenrige bloemen#
G r o e ip l a a t s e n . Aan wegen, in heggen en bosschen. Zeer algemeen door het gansche land.
De verscheidenheid koomt zelden tusschen de gewone soort voor.
H u i s h o u d e l i jk G e b ru ik . Van alle heesters en hoornen levert deze de beste levende hegge óp »
die het digtste groeit en door hare doornen het indringen van vee of kwaadwilligen ten eenenmale w e e rt,
gelijk dezelve dan ook in ons land op alle gronden, mits die niet te dor zijn, tot dat einde gepoot
wordt* — Volgens eene opmerking van L i n n a e n s , Flora sifec> groeit zij te weliger, hoe meer zij aan
hevige winden is blootgesteld, hetgeen haar al meerder tot heggen geschikt maakt. £ene verscheidenheid
met kleine bladen, maakt volgens Ph M il le r de digtste heggen, maar S m ith gist, dat dit verschil van
bladen alleen afhangt van den onder dom, en dat ondere planten ronder en minder verdeelde bladen
hebben, dan jonge.
Het bont, dat L i n n a e n s aan sommige stammen zoo dik vondt, dat men die moeijelijk kon omvatten, zijnde
de boom drie vademen hoog, (zie zijne Reize door O eland') is hard en dnurzaam, veel harder dan appel«
hout. Het is goed voor stelen, handvatten, dorschvlegels, enz. De rijpe beziën zijn zoet, bevatten zeker
slijm en worden genuttigd door behoeitigen. De vogelen zijn er zeer op gesteld en kannen den geheelen
winter door hiermede gevoerd worden, en de zwijnen worden ook hiermede gemest. Men kan hieruit
een wijn bereiden en in Zwitserland maakt men hiervan een drank, welke nabijkomt aan het bier (Mat*
t u s c h k a ) . Men kweekt onze plant het best a an , door de rijpe vracht in October en November in te
zamelen, en de zaden te zaaijen in losse aarde, die niet te vochtig is. Zij blijven lang in den grond,
eer zij opkomen, maar geven dan eene betere heg, dan wanneer zij van stek geplant worden.