
R U P P I A rostellata, K o c h.
Scheef-gesnavelcle Ruppia.
Bloeit In Oogstmaand, 2f.
TeTRANDRIA, TEÏRAdYNIA; VlERMANNIGEN, VlERWlJYlOEN.
Natuurlijke Rang volgens l iNNAeus XV. Inutidatae, Waterplanten. Alismaceaé, Decandolle.
Geslacöts Kenmerken. Calyx nullus j geen kelk. Corolla nulla; geCne bloemkroon. Semina, vel
nuculae, quatuor, pedicellataj vier gesteelde zaden of nootjes.
SoorteliJKe Kenmerken. Vaginis foliorum apice integerrimis, de bladscheeden aan den top gaafrandig:
ncdunculo communi recto aut incurvo, de algeméene bloemsteel regt of krom : antheris subglobosis, de helmie
nopjes bijna kogelrond: nuculis transverse atque oblique rostellatis, de nootjes dwars- en scheef-gesnaveld.
H e t geslacht Ruppia is eert der allerzonderlingste en merkwaardigste, onder onze inlandsche
Planten-geslachten. B e algemeerte houding der Ruppia’s komt overeen met die van het
Fonteinkruid (Potamógeton) , doch de bloeiwjze is zeer verschillend. De a a r , eerst in de
bladscheede (a) besloten .draagt twee bloempjes, Welke men, eenigzins vergroot, aan weerszijden
z ie t afgebeeld bij bb. Het eene bloempje is haar deze, het andere naar gene zijde gekeerd:
elk derzelve heeft in het midden vier Vruchtbeginsels,. en om deze vier helmknopjes cc. B ij d
zie t men de aar, eenigzins vergroot, na het a f vallen der helmknopjes en b j e een afzondertjk
vruchtbeginsel, eenigzins vergroot. B j f eindeljk een zaad o f een éénzadig nootje op een
a f zondert j k steeltje rustende, in z jn e natuurljke grootte.
Deze Ruppia is eene nieuwe plantsoort, onlangs door den riaauwkeurigen Botanist koch , in
Duitschland, in de Icones plantarüm rariorum et minus rite cognitarum van den Hoogteeraar n.
HEICHENBACH, n°. 3o6, voor het eerst beschreven en afgebeeld. i'oen ik deze zeer zeldzame
plant in de omstreken van Amsterdam had gevonden, meende Ik mjn e Landgenoóten geen
ondienst te zullen doen, met hun dezelve te leeren kennen, om het verschil tusschen deze
soort en de, mede inlandsche, zee Ruppia (Ruppia maritima) duidelijk te doen zién. Deze
laatste vormt even als de scheef-gesnaVeldé Ruppia uitgebreide zoden na aan de oppervlakte
van het water, dóch onderscheidt zich vdn dezelve ten duideljkste, door twee tandjes, dié
aan den top der breedere bladscheede gevonden worden; doof eenen veel langeren algemeenen
bloemsteel, die zich schroefsgewjze opheft; door langwerpige en niet bjna kogelronde helmknopjes
en vooral door regt-gesnavelde nootjes. De vruchtbeginsels z jn ih beide soorten gedurende
den bloeitjd ongesteeld, en omgekeerd - kegelvormig; doch na dien t j d verheffen zich dé
vruchtjes op afzonder I j ke v r j lange steeltjes en nemen eene verschillende gedaante aan, zoo
als dit op de b j gevoegde afbeelding is aangewezen. E lk paar helmknopjes ru st, volgens de
waarneming van koch, op éènen zeer korten helmdraad, waardoor iedere bloem, in der daad
slechts twee meeldraden bezit.
Groeiplaatsen. In zoutwater slooten.
In de. slooten van de buitendijksche landen aan het Y bij Amsterdam, gevondén tusschen de
Zannichellia palustris, Potamogeton pectinatum, Vlva intestinalis en andere zoutwater planten.
Huishoudelijk gebruik. Daar dit geslacht zoo veel overeenkomst heeft met het geslacht Fonteinkruid,
waarvan de meeste soorten door Runderen en Geiten kunnen genuttigd worden , zoo Zal oiize plant ook
hiertoe zeer waarschijnelijk kunnep dienen, waarbij men echter wel in acht moet nemen, zoo als wij
bij Potamogeton compressum, D. L n®. 5a hebben opgegeven, of zij ook veel met wdter-insekten bezet
zijn, hetgeen dezelve minder heilzaam voor het vee zoude maken.