
GLECHOMA hederacea.
Kruipende Hondsdraf,
Hoogduitsch. Gemeiner Gunderman. Erd-ephcu.
Engelsch. Ground Iv y , G ill, Ale Hoof.
Nederduitsche bijnamen. Hondsdraf, Aardveil, Ondcrhave, Kruip door den tuin.
Pharm. Hedera terrestris.
Bloeit gedurende den geheelen Zomer.
Didynamia , Gymnospermia ; T weemagtigen , Naaktzadigen.
Natuurl. Rang volgens linn. XLII. Verticiïlatae, Kransbloemigen. Labiatae, Decandolle.
G eslachts-kenmerken. Calyx striatus, cylindricus, fructiferus nudus; de kelk gestreept, rolrond,
vruchtdragende naakt. Corolla calyce duplo longior,- 2-labiata: labio superiore 2-fid o , inferiore 3-
fido, lacinia intermedia majore, emarginata; de bloemkroon tweemaal langer dan de k elk , mondvor-
mig: de bovenlip 2-spletig, de onderlip 3-spletig, met de middelste slip grooter en uitgerand. Antherae
per paria in geminam crucem conniventes j de helmknopjes paarsgewijze in een dubbeld kruis toebuigende.
S oortelijke kenmerken. Foliis reniformibus, crenatis; met niervormige, gekartelde bladen.
B e wortel is vezelachtig en maakt lange ranken onder den grond. B e steng kruipend, tegen
den bloeitijd opgaande, onbehaard. Be bladen niervormig, stomp- en grof-gekarteld. Be
bloemen in kransjes van drie o f vier bloemen in de oksels der bladen vereenigd,. B e kelk
5-spletig, gestreept. B e bloemkroon blaauw o f paarsch van kleur, met een weinig wit op de
onderlip, veel langer dan de kelk, mondvormig, gelijk men ziet bij a , met kleine haartjes
in de opening. H et stijltje eenvoudig b* Be-twee paren meeldraden buigen met hunne helmknopjes
tot elkander en schijnen daardoor twee kruissen te vormen c. B e plant verheft zich
ter hoogte van i o f 2 palmen
De Gorter vermeldt eene kleine verscheidenheid, welke ik niet genoegzaam ken. Op zonnige plaatsen
blijft de geheele plant wel veel kleiner , doch schijnt overigens van de gewone soort n iet onderscheiden
te zijn. — Van meer belang komt mij de verscheidenheid voor, welke van Geuns vermeldt,
met ongesteelde helmknopjes in de buis der bloem, gevonden in het voorjaar bij Harderwijk, en
waaromtrent zijn spicilegium bl. 72 en ^3 verdicht nagelezen te worden.
Groeiplaatsen. Op schaduwrijke, eenigzins vochtige plaatsen. Langs heggen en onder struikgewas.
Zeer algemeen door het geheele land.
H uishoudelijk gebruik. Het kruid werd in Engeland in het biervat gedaan, om het bier te zuiveren
en te klaren , volgens R ay j ook om het spoedig zuur worden te voorkomen, E hrhart. — Schapen nuttigen
het j Paarden somtijds. L inn. Pan. Suec. De landlieden koken het in melk met meel, om de ontsto-
kene uijers van het vee tè genezen. Dit is ook dienstig voor Paarden tegen wormen, volgens E hrhart.
De sappen van deze p la n t, met wijn vermengd , genezen de vlekken op het hoornvlies bij de paarden,
wanneer dit hiermede tweemaal daags bestreken wordt. De bloemen worden om den honig die zij
bevatten, door de bijen zeer gezocht. (Mattuschka). De wortel put den grónd uit en doet de planten,
die om haar groeijen, vergaan. Men zegt, dat er eene soort van galnoot op de bladen wordt
gevonden. L inn. Fl. Suec.
Men maakt nog somwijlen gebruik van deze plant, als een oplossend en zweetdiijvend geneesmiddel.