
E Q U I S E T U M arvense,
A k k e r Pa ardestaart.
Hoogduitsch, Acker Schachtclhalin.
Engelse ft, Corn Horsetai).
Nederduitsche bijnamen. Hermoes, Paardestaart, Roobol, Unjer.
B loeit in Maart en A p r il.
C r y p t o g am i a , Ë q u i s e t a c e a e ; Bedektbloeijenden, Paardestaartachtigen.
Natuurl, Hang volgens L in n. LV. Fiiices, Varens ; üquiselaceae , D e c a n d o ll e .
G e s l a c h t e K e nm e rk e n , (volgens S p r e n g e l Syst. Veget. IV , p. 4*) Receptacula peltata verticil-
lato-spicata, sporangia subtus gerunt longitadinaliter dehiscentia; De schildvormige vrachtbodems zijn gekranst
in aren vereenigd en dragen aan de onderzijde zakvruchten, welke overlangs openbersten. Germina snb-
globosa ülis quaternis clavatis elasticis pnlvere conspersis; bijkans kogelronde kiemen omgeven van vier
knodsvormige veerkrachtige met stof bedekte draden.
S o o r t e l i j k e K e nm e rk e n . Fronde sterili simpliciter raniosa, ramis 4-gonis scabriuscnlis ; het niet
vrachtdragende looi eenvoudig getakt, met 4-kantige ruwachtige takken. Frondis fructificantis vaginis
cylindricis inciso-dentatis, dentibus acutis; het vruchtdragende loof met rolronde ingesneden-getande
scheeden, de tanden spits.
Men ziet een der schildvormige vruchtbodems, welke de vrucht-aar zamenstellen aan de buitenzijde
a f geheeld bij a , op zijde met de daaronder geplaatste zakvruchten (sporangia) bij b , aan de
onderzijde met de opengesprongen zakvruchten bij c , de kiemen eindelijk o f zaden, elk van vier
Veerkrachtige draden omgeven bij d j alle deze deelen vergroot a f geheeld. Het is opmerkelijk,
d a t deze draden zich hygrometrisch zamentrekken, zoodra men zqn adem over dezelve laat
gaan, en dat zij zich weder ontwikkelen , als zij droog worden. Jn de nog onrijpe vrucht big ven
z ij dus door de vochtigheid der deelen zamengetrokken, doch als de vrucht rijp wordt en hierdoor
drooger, springen deze veerkrachtige zaden van zelfs, zich uitstrekkende, uit de vrucht, en
wordt alzoo door de hygrometrische veerkracht dier draden de verspreiding der kiemen of zaden
bevorderd. Men vindt dezelfde eigenschap ook in andere soorten van Fquisetum weder,
He wortel is kruipende en plant zich ook door de afgesneden leedjes gemakkelijb voort. De vruchtdragende
steng, van eene bruine kleur en zonder zijtakken, koomt vroeg in het voorjaar voort %
wanneer de andere, niet vruchtdragende 9 stengen nog naauwelijks ontwikkeld zijn, zoo
als men in\ de afbeelding duidelijk ziet. He onvruchtbare steng, in onttrek achter de einder e
a f geheeld, is van eene blaauwachtig-groene kleur, aan. alle kanten riet hransvormen.de open.-,
staande takken omgeven en hangt doorgaans naar de eene zijde een weinig ovgf. He Vfuchtr,
dragende steng verheft zich zelden hooger dan / of /jj palm uit den grond; f,e andere gewoonljh
3—3 palmen.
G r o e ip l a a t s e n . Op akkers, vooral in eenigzins vochtige streken, zoo op klei- als zand-grondeu j
in de wei- en hooilanden koomt zij zeldzamer voor.
'Zeer gemeen door het gansche land.
'H u i s h o u d e l i jk G e b r u ik . Zeer algemeen is dit geheele geslacht ajs zeer schadelijk voor het
bekend, en schoonde Equisetumpalustre nog schadelijker is, dan de arvense, brengt de laatste echter zeer
yele onheilen voort, ü a l I e r heeft haar reeds doen kennen, als bij de runderen vele ontslekings-ziekten,
die somwijlen doodelijk zijn, veroorzakende , als mede het gevaarlijke bloedpissen, en de ooijen hare
lammeren ontijdig doende afleggen. Dit wordt door L i n n a e u s , B r u g m a n s , G u n n e r en anderen
bevestigd. Volgens H a l l e r zou het ook de tanden der runderen los maken, in den winter droog met
hooi aan runderen en varkens gegeven wordende, is het in Zweden gebleken onscliadelijk te zijn, zie Ph.
oec. ausz. aangehaald door G a t te n b o f f . Men kan meerdere berigten over.de verdelging van dit onkruid in
de bouwlanden vinden, in fa Verhandelingen der Maatschappij van Landbouw te Amsterdam, D. 11. Stuk 3.
LIJST DER P LANTE N,
afgebeeld en beschreven in Deel V dci f lora Batava, op elkander volgende
naar derzelver uitgaven.
T W E E E N Z E S T IG S T E U IT G A V E .
No. Kla sse van Linnacus.
321. Caucalis Anthriscus. H eg g e Do o rn z a a d . —— ------ V
322. Saxifraga tridactylites. Driedeelige Steenbreek„ —■ •— ------ X
3a3. Thalictrum flavum. Gele rI a ü c t r u m . • - — ------ XIII
324. Trifolium pratense. Roode Klaver. ’■■■ — xvii
325. Centaurea Cyanus. Koornbloem Centaur ie. ——— ----- XIX
D R IE EN Z E S T IG S T E U IT G A V E .
3a6. Hyoscyamus niger.
327. Lobelia Dorlmanna.
328. Fanunculus hedeiaccus.
329. Prenaiithes inüraljs.
330. Urtica urens.
Z w a r t B ilsen k ru id . •—■ — — V
PFciter Lobelia, ------------- — ■ ■ ■ V
Klimop blndige Ranonkel, ■■■■■* -— XH1
M u u r Knikbloem. - —- — — XIX
Kle in e Brandnetel. ■ - - ■------ XXI
V IE R EN Z E S T IG S T E U IT G A V E .
3 3 1. Villarsia (Menyanllies) nymphoides.
332. Chenopodium hybrid um.
333. Galeopsis Tetrahit.
3 3 i. Artemisia vulgaris.
335. Myriopbyllum verticillatum.
Plompebladige V illa r s ia . —— ------ V
B a s te rd Ganzenvoet’ — ■ — - ------ V
Ge me ene Hennep-netel. —— ------ XIV
Gemeene A ls em . - — ■— .----- XIX
Kransbloemig F eder•
k ru id . — ------ XXI
V I J F EN Z E S T IG S T E U IT G A V E .
536. Iris Pseudacorus. Gele Iris. —' » — m
337. Chenopodium glaucum. Zeegroene Ganzevoet> —— ----- V
338. Epilobium montan um. Berg Basterd- IVeder ik, — — ----- V III
33g. Geranium pratense. Beemd Ooyevaars-bek', --■■■ ----- XVI
34o. Littorella lac listris. Moeras Strandeling. — ■■ ----- XXI