BOLTO ASTE ES 2034
Asterbloemige Boltonia
Hoogduitsch: Asterähnliche Boltonia.
Engelsch: Aster-like Boltonia.
Bloeit: Juli—September.
PI. 2034.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XIX. Ord. II. Syngenesia. Polygamia superflua.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Compositae.
Geslachtskenmerken: Herbae perennes, glabrae, ramosae, caulibus striatis vel angulatis; folia inte-
gra, altemantia, sessilia vel amplexicauha, capitula numerosa, satis magna, cum floribus radiantibus et
tubulosis, in paniculas collecta vel solitaria ad apices ramorum. Involucra bemispherica vel late campa-
nulata, bracteis scarioso-marginatis, in seriebus paucis imbricatis, exterioribus subbrevioribus. Becepta-
culum convexum vel conicum, foveolatum. Mores radii pistillatae, flores disci bermapbroditae, corollis
elongatis, 5-lobatis. Antherae obtusae, basi indivisae. Bami styli compressi, appendicibus brevibus, lan-
ceolatis. Acbeniae compressae, obovatae, glabrae vel subglabrae, marginibus incrassatis vel anguste alatis.
Pappus constans serie squamarum brevium, plerumque cum 2—4 setis angustis rigidis.
Overblijvende kruiden,kaal,vertakt met gestreepte of hoekige stengels, afwisselende, gave, zittende of sten-
gelomvattende bladeren en talrijke tamelijk breede hoofdjes zoowel met straal- als met schrijfbloemen, alleenstaande
aan het einde der takken of in pluimen. Omwindsel half-bolvormig of breed klokvormig met vliezig
berande, in enkele reeksen geplaatste schubben, waarvan de buitenste iets korter zijn. Bloembodem bol of
kegelvormig, met putten voorzien. Bandbloemen vrouwelijk, scbijfbloemen tweeslachtig, met lange 5-lobbige
bloemkronen.'Meeldraden stomp en aan den voet onverdeeld. Stijltakken afgeplat, met korte, lancetvormige
aanhangsels. Vruchtjes samengedrukt, omgekeerd eivormig, met verdikte randen of smal gevleugeld, geheel
of bijna kaal. Vrucbtpluis bestaand uit een rij van korte schubben, meestal met 2—4 smalle, stijve borstels.
Soortelijke kenmerken: Caule robustiore, in paniculam divaricatam exeunte; foliis lanceolatis vel
oblanceolatis, sessilibus, 5—12.5 c.M. longis, 6—25 m.M. latis, supremis linearibus-lanceolatis, angustiori-
bus; capitulis 4— 8 m.M. altis, disco 6—12 m.M. lato; floribus radiantibus albis, rubris vel purpureis, in-
volucro hemispherico, bracteis lanceolatis vel oblongo-lanceolatis, acutis vel acuminatis, pappo constante
squamis setosis, nonnunquam comitatis 2—4 setis angustis achenio obovato vel ovato fere aequilongis.
Stengel vrij stevig, eindigend in een bijschermvormige pluim; bladeren lancetvormig of omgekeerd lancetvormig,
zittend, 5—12% c.M. lang, 6—25 m.M. breed, de bovenste smaller, lijnlancetvormig; hoofdjes
4— 8 m.M. hoog, met 6—12 m.M. breede schijf; straalbloemen wit, rood of paars; omwindsel half-bolvormig
met lancetvormige of langwerpig-lancetvormige, spitse of toegespitste blaadjes; vrucbtpluis bestaande uitborstelvormige
schubben, al of niet vergezeld van 2—4 borstels, die bijna even lang zijn als het omgekeerd-
eivormige of eivormige vruchtje.
Verklaring van de Afbeeldingen : a. Bloempje van den omtrek. 6 . Bloempje uit het midden.
Groeiplaats : Op vochtigen bodem van New Jersey tot Plorida, westelijk tot Minnesota, Nebraska en
Louisiana.
Nederland: Gevonden 16 September 1918 bij de meelfabriek te Deventer door den Heer J. Th. Hen-
rard, die een exemplaar dezer ook elders ingevoerde soort ter afbeelding afstond.