
C L A V A R IA S IM I L IS BOUD. PAT. 2 0 5 9 B.
Nederland : Deze voor ons land nieuwe soort werd den 29 September 1920 door Mej. Cath. Cool op den
Huize Warmont op een grazige plaats gevonden onder coniferen in talrijke exemplaren. Juist op denzelfden
tijd werd zij door den Heer B. E. Bouwman op Prins Hendriksoord bij de Lage Vuursche ontdekt, terwijl
Dr. C. van Overeem haar ook in ons land zoude gevonden hebben, waarbij ons de datum en groeiplaats
onbekend zijn. Te Warmond was zij in gezelschap van Geoglossum difforme en slechts gedurende korten tijd
aanwezig. De sporen laten geen twijfel over aan een juiste soortbepaling.
c. Cl. fuscata Oud. Clavaria clavis solitariis, simplicibus, strictis, 4—7 cm. altis, colore albido versus api-
cem in fuscum vergente, a basi ad apicem continuo incrassatis, apice obtusis, basi hyalinis, farctis, compres-
sione facile in fibras solvendis, nonnunquam longitudinaliter sulcatis, glabris. Apex clavularum secundum
aetatem profundius tinctus, in adultis pulchre fuscus.
Knotsjes alleenstaand, onvertakt, stijf, 4—7 cm. hoog, witachtig, naar den top bruiner wordend, van af
den voet tot den top geleidelijk verdikt, met stompen top, en doorzichtigen voet, door druk gemakkelijk in
vezels uiteenvallend, somtijds overlangs gegroefd, kaal. Top van de knots al naar den leeftijd donkerder
gekleurd, bij volwassen exemplaren fraai bruin.
Clavaria fuscata Oud., Arch. Néerl. II, p. 35 et tab. I, f. 1, X IV , p. 314; Fr., Epicr., p. 678; Sacc., Syll.
VI, p. 724; Oud., Rév. I, p. 439.
Groeiplaats : In warme kassen, oorspronkelijk op de aarde van een kuip met Philodendron bipinnatifi-
dum in den Amsterdamschen Hortus, November 1861, door Oudemans gevonden en als nieuwe soort
beschreven.
Nederland: De Heeren van Overeem en Boedyn vonden de plant in 1916 wederom in de warme kas
van dén Amsterdamschen Hortus, ditmaal op den stam eener Alsophila-soort. Mej. Cath. Cool vond de
zwam den 15 November 1922 ook in den Leidschen Hortus, in de palmenkas op de wortels van Cyathea
medullaris. Het bleek dat volgens mededeelingen van den tuinknecht Taffyn de zwam plotseling was verschenen
na het verpotten en er telken jare terugkwam, soms in zeer groote en dikke exemplaren. In het
begin wit zijnde wordt zij later bruin; een tijd nadat zij geplukt is, ontwikkelt zij een zeer sterken knof-
lookgeur.