BOLETUS FELLEUS BlILL
Bittere boleet.
PI. 2014.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Myoetes. Ord. Polyporaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. X, N°. 739.
Soobtelwke kenmerken : pileo e pulvinato expanso, molli, glabro, levi, subgilvo; stipite solido,
BUTEum attenuato ret’iculatoque; tubulis adnatis, convexis, elongatis, poris angulatis cameque fraota
albo incarnatie; sporis fusoideo-oblongatis, rubro-lutescentibus, 12—16 = 4—5 p.
Sapor amarus; color pilei 5-11 cM. longi variat castaneus, gilvus et fulvus; stipes 8 cM. et ultra longue,
concolor, passim olivascens, rarius squamulóso-punctatus.
Hoed eerst kussenvormig, later uitgespreid, zacht, glad en kaal, bijna honiggeel; steel gevuld, naar
boven versmald en netvormig geaderd; buisjes aangegroeid, bol uitstaand, lang, poriën hoekig, het vleeseh,
dat witis, wordt bij het doorbreken rood; sporen spoelvörinig-langwerpig, geelachtig rood, 12—16 = 4—5fr.
Smaak bitter, de kleur van den 5—11 cm. breeden hoed varieert tussehen kastanjebruin, honiggeel en
bruin-geel; steel 8 oM. en langer, gelijk gekleurd, over de geheele oppervlakte olijfkleurig, zelden geschubdgestippeld.
,
B. fellens Buil., t. 379; Fr., S. M. I, p. 394 et Hym. Eur., p. 516; GUI, Ghamp. Sverig atl. Svamp., t. 54;
Rostic., t. 43; Kronibh., t. 74, f. 1—7; Weinm., p. 304; Berk., Outl., p. 236; Kckx., Fl. Cr. Fl., p. 248 ;
Sacc., Syll. VI, p. 43; Oud., Réo., I, p. 345.
Groeiplaats: In dennenbosschen in geheel Europa, op den grond in bosschen bij Minussmsk in Sibene,
in Carolina in de Vereenigde Staten van Amerika.
Nederland : Gevonden den 15® Augustus 1918 door Mej. C. Cool in de Schapenduinen te Bloemendaal.
De soort werd reeds in deze flora afgebeeld onder n9 740, doch zeer onvoldoende.