PLEUROTUS CORTICATUS FR.
VAR. TEPHROTRICHUS FR. 2 0 7 2A
PLEUROTUS APPLICATUS BATSCH. 2072'
PLEUROTUS CORTICATUS FR. VAR. TEPHROTRICHUS FR.
ET
PLEUROTUS APPLICATUS BATSCH.
Schorsvovmende en aangedrukte Pleurotus♦
PI. 2072.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV. Seot. v. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Sect. Agaricineae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. X, N°. 725.
Soortelijke kenmerken: a . PI. c o r t i c a t u s : Pileo compacto, integro, villo denso, demum
flocooso-squamoso obducto; stipite firmo radiato, subexoentrico, fibrilloso, annulo membranaceo, lacero;
lamellis deeurrentibus, subdistantibus, divisis, albis, postice anastomosantibus.
Pileus 6—20 cm. latus; stipes 2|— 6 cm. longus, 8 cm. crassus; sporae oblongatae, hyalinae, 9—14 X
4— 6 (x. Magnifica, ampla species; pileus tomentósus, e griseo albicans, interdum cum lamellis lutescens.
P. tephrotrichus Fr., minor, obsolete annulatus, margine stipiteque villosis.
Hoed vast, gaaf, met een dicht, later vlokkig tot schubbig vilt bedekt; steel vol, stralend, eenigszins
uitmiddelpuntig, vezelig met gescheurden vliezigen ring, plaatjes afloopend, tamelijk ver uiteen, gevorkt,
wit, achteraan zijdelings vergroeid.
Hoed 6—20 cm. breed; steel 2£— 6 cm. hoog, 3 cm. dik; sporen langwerpig, doorschijnend, 9—14 X
4— 6 (x. Groote fraaie soort, hoed viltig, eerst grijs, later wit wordend, somtijds evenals de plaatjes geelachtig.
P. tephrotrichus Fr. Kleiner, met onduidelijken ring en met ruigen rand en steel.
Pleurotus corticatus Fr., Syst. Myc. I, p. 179, Hym. Eur., p. 166; Wei/nm., Ross., p. 122; Lasch, p. 547;
P., Myc. Eur., 3. No. 44, 59 ; Quél., p. 77; Berk. et Br., No. 995; Secr., No. 53; Sacc., Syll. V, p. 339 ;
Oud., Rév. I, p. 132.
P. tephrotrichus Fr., I. c., Hym. Eur., p. 166; Secret., N°. 1060; Lasch, N°. 240; Sacc., Syll. V.p. 340.
Groeiplaats : Op tronken van loofboomen in Europa, in Siberië, op doode stammen bij Gracemere in
Australië. De var., die men wel tot soort kan verheffen, werd hier en daar in dennenbosschen in Europa
gevonden; dicht bij den grond wortelend.
Nederland : De af geheelde plant werd den 6 en November 1916 gevonden door den Heer A. van Luyk,
in een holte van een Pinus silvester te Baarn.
h. P. a p p l i c a t u s Batsch. Obscure cinereus, pileo sessile, submembranaceo, firmulo, cupulari,
e resupinato reflexo, striatulo, subpruinato, basi villoso; lamellis latis, dilutioribus.
Stipus nullus, sed interdum e dorso porrectus; pileus 4—7 mm. latus. Lamellae pallidiores, crassiusculae
acie dilutiores; sporae globosae, leves, 4—5 [x., saepe 1—guttatae, hyalinae.
Donker grijs, hoed zittend, bijna vliezig, tamelijk vast, tonvormig, eerst omgekeerd, later teruggeslagen,
gestreept, eenigszins berijpt, aan den voet ruig. Plaatjes breed, lichter gekleurd.
Steel ontbreekt, somtijds echter uit den rug uitgroeiend; hoed 4^-7 mm. breed. Plaatjes bleeker, tamelijk
dik met lichter snede; sporen bolvormig, glad, 4—5 [x, dikwijls met één druppel, doorschijnend.
Pleurotus applicatus Batsch, f. 125 (Agar.) ; Sowerb., t. 301; Berk., Outl., p. 139 ; Cooke, lil., t. 244 c ;