
RUBUS CARPINIFOLIUS WH. 2 0 6 9
RUBUS CARPINIFOLIUS WHE.
Haagbeukbladige Braam.
Hoogduitsch: Hainbuchenblättrige Brombeere.
Engélsch: Hornbeam-leaved Bramble.
Bloeit: Juni, Juli. ft.
PI. 2069.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Yasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Geslachtskenmerken : Zie Dl. II, N°. 105.
Soortelijke Kenmerken: Turiones vere suberecti autumnali tempore alte arcuati demum deeurvi,
raro apice radicantes, acutanguli, superne sulcati, densius vel parcius pilosi, aculeis ad angulos dispositie,
conformibus, validis, e basi compressa dilatata lanceolatis, rectiusculis vel reclinatis vel leviter falcatis
instructi. Folia quinato-digitata, rarius nonnulla septenata, petiolo supra plano aculeis falcatis armato,
stipulis lineari-lanceolatis; foliola plicata, saepe undulata, irregulariter argute serrata, supra paree pilosa,
laete viridia, opaca, subtus pallidiora, molliter pilosa vel tomento tenui obducta, terminale cordato-ova-
tum, acutum, infima. manifeste petiolulata. Ramorum floriferorum aculei crebri falcati, folia ternata qui-
natave; inflorescentiae spectabilis, confertae ramuli erecto-patentes, patenter pilosi aculeati, sepala ovata
tomentoso-hirsuta in flore reflexa, in fructu patula; petala obovata in unguem attenuata; stamina inaequalia
in flore vix aperto erecta,styloslongesuperantia, deinde erecto-patentia, post anthesin conniventia; gérmina
apice paree pilosa vel glabra; fructus subglobularis drupeolae nigrae nitidae; putamen semiorbiculare (Focke).
Loten in het voorjaar bijna opgericht, in het najaar hoog boogvormig, ten laatste neergebogen, zelden
aan de toppen wortelend, scherpkahtig, naar boven gevoord, tamelijk dicht of verspreid behaard, voorzien van
op de kanten geplaatste gelijke krachtige stekels, die uit den verbreeden, samengedrukten voet lancetvormig
en tamelijk recht zijn of teruggebogen, soms iets sikkelvormig. Bladen handvormig-vijfdeelig, zelden enkele
zeventallig met van boven vlakken en met sikkelvormige stekels bewapenden bladsteel; steunblaadjes
lijn-lancetvormig; bladen geplooid, dikwijls gegolfd, onregelmatig scherp gezaagd, van boven een weinig
behaard licht groen, dof, van onder lichter, zacht behaard of met een licht vilt bedekt; eindblaadje hart-
vormig-eivormig, spits; het onderste duidelijk gesteeld. Bloeistengels met talrijke sikkelvormige stekels en
drie- of vijftallige bladen; takken van de dichte, groote bloeiwijze schuin-uitstaande, uitstaand behaard en
van stekels voorzien; kelkblaadjes eivormig, viltig-ruwharig, bij de bloem teruggeslagen, bij de vrucht
uitstaand; bloemblaadjes omgekeerd-eirond, tot een nagel versmald; meeldraden ongelijk, bij de pas geopende
bloem opgericht, veel langer dan de stijlen, dan schuin-uitstaande, na den bloei samenneigend;
vruchtbeginsels aan den top verspreid behaard of kaal; deelen van de bijna kogelronde vruchten zwart,
glanzend; steentjes, half bolvormig.
Verklaring van de Afbeeldingen: a. Bloem. b. Bloemblad, c. Vrucht.
Groeiplaats: In heggen en tusschen laag struikgewas in noord-west Duitschland; zij werd ook bij
Spa verzameld en komt bok in Engeland voor, terwijl zij reeds in ons land door Focke vermoed werd.
Nederland: De afgebeelde planten werden den 6 Juli 1917 verzameld door de Heeren W. W. Schipper
en A. de Wever aan den Brakkenweg onder Geulem in Zuid Limburg.