
COPRINUS BOUDIERI QIIEL
Inktzwam van Boudier.
PI. 2031a.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Seot. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Sect. Agaricineae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. VIII, N°. 590.
. Soortelijke kenmerken: Pileo membranaceo, ovoideo-campanulato, dein aperto et revoluto, casta-
neo, apice fuligineo* pubescentia tenui, alba obtecto; stipite fistuloso, rigido, pruinoso, pubescente, albo;
lamellis adnatis, flavescentibus, dein griseis, demum atro-violaceis, acie alba, micacea; sporis conoideis,
7—12 X 6—10 (X) fuligineo-atris, opacis. Pileus 1—2 cM. latus.
Hoed vliezig, eivormig-klokvormig, vervolgens zich uitspreidend en teruggeslagen, kastanjebruin, aan
den top roetkleurig, met een lichte, witte beharing; steel'pijpvormig, stevig, berijpt, behaard, witachtig;
plaatjes aangegroeid, geelachtig, dan grijs, eindelijk zwart-violet met witte, glinsterende snede; sporen kegelvormig,
7—12 X 6—10 fx, roet zwart, ondoorzichtig. Hoed 1—2 cM. breed.
Coprmus Boudieri Quél., Suppl. 1877, p. 321, pl. V, /. 4 : Sacc., Syll. V, p. 1108 : Rieken, p. 62 et Tab. 22,
fig- 2.
Groeiplaats: Op afgebranden grond, bij Mustelia in Finland en in bosschen in de Jura; Rioken vermeldt
de zwam als niet zelden op kolenplaatsen.
Nederland: Deze soort werd in Juli 1919 gevonden door Mevr. M. de Visser—Roelofs in den tuin
van Villa Denheim te Bloemendaal aan den voet van een eik. De soort is van alle andere terstond te herkennen
door haar sporen, die aan den top 3 kroonvormige knobbels hebben.