CLAVARIA LIGULA SCHAEFF., CLAVARIA SIMILIS BOUD.
ET. PAT ET CLAVARIA FUSCATA OUD.
PL 2059.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares.Mycetes. Ord. Hymenomycetes. Seot. Clavarieae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. XI, N°. 814.
Soortelijke kenmerken :
a. Cl. Ligula Schaeff. Simplex, gregaria, spongioso-camosa, elongato-clavata, obtusa, basi villosa, junior
luteola, adulta rufescenti-pallida.
C. paradoxa minor, 4—8 cm. alta, 7 mm. crassa, mollior; interdum monstrosa, qualis Cl. cichlariformis
Schum., p. 404. Sporae 14—16 X 8—4 vel 10—11 x 4—5 p,.
Onvertakt, in groepen, sponzig-vleezig, lang-knotsvormig, stomp, aan den voet behaard, in de jeugd geelachtig,
bij rijpheid bleek geelrood.
Kleiner dan C. paradoxa, 4—8 cm. hoog, 7 mm. dik, zachter, soms monstreus, als hoedanig zij door Schu-
mann Cl. cichlariformis werd genoemd.
Sporen 14—16 X 8—4 of 10—11 X 4—5 p,.
Clavaria Ligula Fr., Syst. myc. I, p. 477, Hym. Eur., p. 676; P., Myc. Eur., N°. 41, 42, 53 ; A. junior
Schmied., Ic. t. 5 ; Fl. Dan., t. 837 ; Sacc., Syïl. VI, p. 722 ; Cl. caespitosa Wulf in Jacq., Misc. II, t. 2, f. 2;
Cl. luteola F., Syn. p. 598, Sv. Bot., t. 504, f. 3. B. vetusta ; Cl. Ligula Schaeff. 1.171 eadem et Cl. pulvinata
P., Comm., p. 65, 66 ; Kronibh., t. 54, f. 12; Kckx, p. 124.
Groeiplaats: Zeer overvloedig in naaldbosschen van Europa en op bladafval bij Roschberg in Zuid-
Afrika.
Nederland : Deze Clavaria werd ons toegezonden door Mej. W. van der Meulen te Wapenvelde in 1920
en volgende jaren, en door Mej. Cool zonder twijfel tot deze soort gebracht. Zij werd gevonden te Wapenvelde
in een sparrenbosch. De sporen, welke in onze exemplaren 9—11 X 4—5 p. groot waren, werden bij
het ouder worden groenachtig doorschijnend; van een bruine kleur, zooals door Costant en Dufour wordt
aangegeven, kan slechts aan den top iets gezien worden.
b. Cl. similis Boud. et Pat. Clavulis plenis, elongatis, 3—4 cm. longis, sparsis vel gregatis, cylindricis,
generaliter simplicibus, interdum bifurcatis et compressis, basi apiceque attenuatis; basidiis 4-sterigmaticis,
sporis globulosis, flavis, margine levi dein verruculosis, 5—7 p. diam. Fungus flavidus, infeme pallidior.
Knotsjes gevuld, lang, 3—4 cm., verspreid of in groepen, cilindervormig, meestal enkelvoudig, somtijds
vertakt en samengedrukt, naar den top en naar den voet versmald; basidiën met 4 sterigma’s ; sporen bol-
vormig, geel met eerst gladden, later korreligen rand, 5—7 p. in doorsnede. Zwam geelachtig, benedenwaarts
lichter.
Clavaria similis Boud. et Pat., Joum. Bot. 1888, t. V III, f. 1, Tab. Anal., N°. 686 (nee Pech); Sacc.,
Syïl. IX , p. 251; CV echinospora Boud. et Pat., Journ. bot. 1881, p. 341 {nee Pech). •
Groeiplaats : Op vochtigen grond in bosschen in de Fransche Jura.