
DRACOCEPHALUM PARVIFLORUM NUTT.
Kleinbloemige drakenkop.
Hoogduitsch: Kleinblütiger Drachenkopf.
Engelsch: American Dragon-head.
Bloeit: Mei—Augustus. (•)•
PI. 2062.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XIV. Ord. I. Didynamia. Gymnospermia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Labiatae.
Geslachtskenmerken: Stamina approximata, sub labio superiori parallela, apice antrorsum curvata;
antherarum sacculi rima longitudinah communi dehiscentes. Corollae labium superius fomicatmn; inferio-
ris lacinia intermedia obcordata; annulus in tubo nullus* Calyx tubulosus, bilabiatus, dentatus. Mores vio-
lacei, in varietate albi.
Meeldraden dicht bijeen, evenwijdig onder de bovenlip, aan den top naar buiten gebogen; helm hokjes met
een gemeenschappelijke spleet in de lengte openspringend. Bovenlip van de kroon gewelfd, middenlip van
de onderlip omgekeerd hartvormig, buis zonder ring. Kelk buisvormig, tweelippig, getand. Bloemen violet,
somtijds wit.
Soortelijke kenmerken: Annua vel bienni, subpubescente vel glabra; caule modice firmo, plerumque
ramoso, 12—40 cm. alto; foliis lanceolatis, ovatis vel oblongis, graciliter petiolatis, serratis vel inferioribus
incisis, acutis vel apice obtusis, basi rotundatis vel attenuatis, teneris, 2—6 cm. longis; verticillis densis,
multifloris, aggeratis in spicas densas terminales, interdum etiam in axellis superioribus; bracteis ovato-
oblongis, pectinatis, dentibus aristatis, calyce brevioribus vel eum aequantibus; pedicellis 2—4 mm. longis,
dente superiore calycis ovato-oblongo, angustioribus inferioribus et lateralibus longiore, omnibus acumina-
tis ; corolla laete coerulea, calyce sublongiore.
Een- of tweejarig, eenigszins behaard of kaal; stengel tamelijk stevig, meestal vertakt, 12—40 cm. hoog.
Bladen lancetvormig, eirond of langwerpig, slank gesteeld, gezaagd of de onderste ingesneden, spits of aan
den top stomp, aan den voet afgerond of versmald, dun, 2—6 cm. lang; schijnkransen dicht, veélbloemig,
opgehoopt in een dichte eindelingsche aar en somtijds ook in de oksels der bovenste bladen; schutblaadjes
eirond tot langwerpig, kamvormig met genaaide tanden, korter dan of even lang als de kelk; bloemstelen
2—4 cm. lang; bovenste tand van den kelk eirond-langwerpig, langer dan de smallere onderste en de zijde-
lingsche slippen, alle toegespitst; bloemkroon licht blauw, nauwelijks langer dan de kelk.
Verklaring van de Afbeeldingen: a. Bloem. b. Schutblad.
Groeiplaats: Op drogen zandigen of rotsachtigen grond, van noordelijk New-York en Ontario tot
Minnesota en Alaska, zuidwaarts in de Bocky Mountains tot Arizona en Nieuw Mexico.
Nederland: Hier en daar aangevoerd: de afgebeelde plant danken wij den Heer A. W. Kloos J r., die
haar in Juni 1917 in de nabijheid van Gorkum vond.