
Zilverwitte braam,
Hoogduitsch : Silberweisse Brombeere.
Engelsch: Silver Bramble,
Bloeit: Juli—Augustus. b-
Pl. 2057.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaeeae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II, N°. 105.
Soortelijke kenmerken: Turiones robusti, arcuati apice procumbentes vel scandentes, acutanguli,
sulcati, infeme pilosi, supeme glabriusculi, interdum aculeis obtusis muiaiti, autumno plerumque valde
ramosus; aculei subnumerosi, validi, lanceolati vel falcati. Folia pedato-vel digitato quinata petiolo tomen-
toso numerosis aculeis validis reclinatis munito; foliolis margine undulatis, inaequaliter et argutissime ser-
ratis, supeme laete viridibus et sparse pilosis, infeme griseo- vel albo-micantibus ab tomento stellato et pilis
adpressis sericeis, senectute vel locis umbrosis laete viridibus; terminale petiolo proprio sesqui vel triplo
longius, late ellipticum vel obovatum, raro ovatum, longe et anguste cuspidatum, basi rotundatum. Inflo-
rescentiae robustae, saepe longiusculae apicem versus decrescentis ramuli cymosi-multiflori cum pedunculis
tomentoso-hirti, glandulis stipitatis sparsis et plus minusve numerosis aculeis mediocribus e basi lata subu-
latis deflexis armati. Flores spectabiles; calycis tomentoso-hirti cinerei, saepe nonnullis aculeis et glandulis
stipitatis muniti, sepalis in flore patentibus,. a fructu maturo valde reflexis. Petala elongato-elliptica, erecta,
rosea; stamina stylos superantia. Fructus perfecti.
Loten krachtig, gebogen met liggenden of klimmenden top, kantig met gevoorde zijden, benedenwaarts
behaard, naar boven bijna kaal, soms met stekelbulten, in den herfst meestal rijk vertakt. Stekels vrij talrijk,
krachtig, lancet- of sikkelvormig. Bladen voet- of handvormig vijfdeelig, bladsteel tamelijk viltig met
talrijke krachtige, kromme stekels. Blaadjes met gegolfden rand,, ongelijk en zeer scherp gezaagd, van boven
helder groen en dun behaard, van onder met dun stervilt en aangedrukte, zijdeachtige haren grijs of wit
glanzend, door ouderdom of in de schaduw licht groen; eindblaadje anderhalf tot driemaal langer dan zijn
steeltje, breed elliptisch of omgekeerd-eirond, zelden eirond, met opgezette lange en smalle punt, aan den
voet uitgerand. Bloeiwijze groot, dikwijls tamelijk lang, naar den top versmald, met cymeuse veelbloemige
takken. As en bloemstelen kortharig viltig en wollig, meestal met verspreide gesteelde klieren en min of
meer overvloedig met matige, uit breeden voet naaldvormige, gebogen stekels bewapend. Bloemen groot,
met van buiten grijs- of witvïltigen kelk, dikwijls voorzien van enkele stekeltjes en gesteelde klieren, kelkbladen
los uitstaand bij de bloem, geheel teruggeslagen bij de vrucht. Bloembladen lang-elliptisch, rechtop
staand, rosé; meeldraden langer dan dè stijlen; vruchten goed ontwikkeld.
Verklaring der Afbeeldingen: a. Knop. 6. Meeldraden en stampers, c. Bloemblaadje.
Groeiplaats : Tusschen struikgewas en in hagen op de helling van heuvels in het noordwestelijk deel van
midden-Duitschland en ook bij Spa gevonden. '
Nederland: In ons land den 10 Juli 1918 verzameld door de Heeren W. W. Schipper en A. de Wever
te Moorhei bij Spaubeek in Limburg.