
Bleeke Braam.
Hoogduitsch: Blasse Brombeere.
Engelsch: Pale Bramble.
Bloeit: Juli. 2|.
PI. 2049.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XII, Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Rosaceae.
Ge sla c h t sk enm er k en : Zie Dl. II, N°. 105.
S oortelijke k enm erken : Turionese basi arcuata proeumbentes infeme teretiusculi supeme acutanguli
dense pilosi glandulis inaequalibus sparsis aculeisque subaeqtfalibus brevibus basi dilatatis reclinatis muniti.
Folia quinato-pedata, nonnullis tematis et quinato-digitatis intermixtis, foliolis inaequaliter grosse serratis
supra paree pilosis infra pubescentibus viridibus, intermedio cordato-ovato longe acuminato. Inflorescen-
tiae pyramidatae medioeris infeme foliiferae laxae ramuli patentes saepe multiflori, supremi multo brevio-
res; pedunculi divaricati tomentoso-hirti aculeis tenuibus rectis crebris glandulisque inaequalibus pilos vix
superantibus muniti. Braeteae lineares. Mores mediocres; calycis tomentoso-glandulosi laciniae lanceolatae
in flore reflexae postea fructum immaturum amplectentes, a fructu maturo iterum reflexae. Petala ovalia
alba; stamina numerosa stylos purpurascentes superantia; germina glabra.
Loten met bochtigen voet nederliggend, onderaan glad, naar boven scherpkantig, dicht behaard en met
verspreide ongelijke klieren en met korte, bijna gelijke aan den voet verbreede teruggebogen stekels voorzien.
Bladeren voetvormig vijfdeelig, met enkele driedeelige en handvormig vijfdeelige gemengd; blaadjes ongelijk
grof gezaagd, van boven verspreid behaard, van onder groen behaard, het middelste hartvormig eirohd
lang toegespitst. Bloeiwijze piramidaal, van gemiddelde lengte, onderaan bebladerd, los met uitstaande, dikwijls
veelbloemige takken, de bovenste veel korter; bloemstelen uitstaande viltig behaard met tengere rechte
talrijke stekels en ongelijke bijna niet boven de haren uitstekende klieren voorzien. Schutblaadjes lijnvormig.
Bloemen middelmatig. Kelkslippen viltig klierig, lancetvormig, gedurende den bloei teruggeslagen, later
de onrijpe vrucht omvattend, bij rijpheid van deze weder teruggeslagen. Bloemblaadjes eirond, wit; meeldraden
talrijk, langer dan de paarse stijlen; vruchtjes glad.
Verklaring van de Afbeeldingen a en 5. Bloemen, c. Meeldraden en stijlen, d. Voetvormig vijfdeelig
blad. e. Middenloot. /. Gedeelte eener loot sterk vergroot.
Groeiplaats : In het Noordduitsche heuvelland, in bosschen aan den voet en op de helling der bergen, tot
Stettin en waarschijnlijk nog oostelijker, verder in de Saksische Schweiz. Thüringen, de Rijnprovincie en
België en van daar zich naar het noorden en westen uitbreidend. Evenzoo bekend uit Denemarken, Zuid-
Zweden, Engeland en het noordoosten van Frankrijk.
Nederland: Ook deze Rubus werd Ons weder door de Heeren W. W. Schipper en A. de Wever toegezonden,
die haar vonden den 20 Juli 1914 bij de Starmanshoeve te Beek in Limburg.
RUBUS PALLIDUS WH . ET N. 2 0 4 9 .