
b
RUBUS LINDLEYAIMUS-LEES 2043.
RUBUS LINDLEYANUS LEES.
Lindley’s Braam.
Hoogduitsch: Brombeere von Bindley.
Engelsch: Lindleyan Bramble.
Bloeit: Juli. %.
PI. 2043.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. Ord. III. Icosandria. Polygynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Bosaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. II. N°. 105.
Soortelijke Kenmerken: Turiones alte arcuati, infeme obsolete supeme suloato-angulati, sparsim
pilosi aculeis subaequalibus crebris, lanceolatis, declinatis instructi; folia quinato-digitata, petiolo obsolete
canaliculato, aculeis falcatis armato, stipulis parvis linearibus vel lineari-lanceolatis; foliola omnia petio-
lulata, inaequaliter et apicem versus grosse duplicato-serrata, undulata, supra glabriuscula, subtus nervis
prominulis instructa, tomentoso-canescéntia, terminale petiolulo patenter hirsuto fere triplo longius, ovale,
longe acuminatum, basin versus rotundatum vePsubcuneatum. Inflorescentiae paniculatae elongatae infer-
ne foliosae angustae ramulifere aequilongi, divaricati, cymoso-partiti, 3-multiflori; rbachis cum ramulis
et peduneulis patenter hirsuta, aculeis crebris gracilibus declinatis instructa; flos termmalis subsessilis;
bracteae lineari-lanceolatae, elongatae, inferiores trifidae vel foliaceae, pedicelli sepalis duplo vel triplo
longiores. Sepala breviter mucronata, utrinque cinereo-tomentosa, inermia, post anthesin laxe reflexa; pe-
tala late elliptica, in unguiculum manifestum attenuata, alba vel pallide rosea; stamina stylos longe su-
perantia, in anthesi erecto-patentiae; germina glabra, torus pilosus, Styli virentes; fructus parvuli, nitidi.
Lóten hoog aan den top gebogen, beneden onduidelijk, naar boven gevoord-hoekig, spaarzaam behaard,
met talrijke, bijna gelijke, lancetvormige en teruggebogen stekels voorzien; bladen 5-deelig handvormig,
bladsteel onduidelijk gootvormig, bewapend met sikkelvormige stekels; steunblaadjes klein, lijnvormig
of lijn-lancetvormig; alle blaadjes gesteeld, ongelijk en naar den top grof dubbel gezaagd, bochtig, van boven
bijna kaal, van onder met weinig uitstekende nerven en viltig-wit; eindblaadje bijna driemaal langer
dan het afstaand behaarde steeltje, ovaal, lang toegespitst, naar den voet afgerond of eenigszins wigvormig.
Takken van de smalle, lange, van onder bebladerde pluimvormige bloeiwijze bijna even lang, uitstaande,
vorksgewijze vertakt, met 4 tot vele bloemen. Bloeias, die evenals de takken en bloemstelen afstaande behaard
is, voorzien met talrijke slanke teruggebogen stekels; eindbloem bijna zittend; schutblaadjes lijnlancetvormig,
lang, de onderste driedeelig of bladachtig; bloemsteeltjes twee- of driemaal langer dan de
kelk; kelkbladen kort stekelpuntig, aan beide zijden grijs-viltig, ongewapend, na den bloei los teruggesla-
geh; bloembladen breed elliptisch, tot een duidelijk nageltje versmald, wit of licht rosé; meeldraden vele
malen langer dan de stijlen, gedurende den bloei schuin opstaande; vruchtbeginsels glad, bloembodem behaard,
stijlen groenachtig; vruchtjes klein, glimmend.
Verklaring der Afbeeldingen; a‘. Bloemblad, b, Topblad. c. Meeldraden en Stampers.
Groeiplaats: In het noordelijk deel van Westfalen, op zacht glooiende krijtheuvels; bovendien bekend
uit Engeland.
Nederland : Gevonden door de Heeren W. W. Schipper en A. de Wever bij den Eikelermolen bij Heerlen
den 18 Juli 1917 en ons door den Heer Schipper toegezonden, die ook nu weder bij de afbeelding zijn
zeer gewaardeerde hulp verleende.