
DIPSACUS LACINIATUS L
Slipbladige Kaardebol.
Hoogduitsch: Schlitzblättrige Karde.
Engelsch: Laciniate Teasel.
Bloeit: Juli—Aug. ©.
PI. 2011.
Stelsel van Linnaeus: Cl. IV. Ord. I. Tetrandria. Monogyma.
Natuurlijk stelsel: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Dipsacaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. III, N°. 187.
Soortelijke kenmerken: foliis sessilibus setoso-ciliatis, infimis integris basi attenuatis et lobato-
crenatis, caeteris pinnatifidis, intermediis basi lato-connatis, fobobs involucri lancealato-subulatis rigidis
arcuato-adscendentibus, paleis flexibibbus oblongis aristato-cuspidatis rectis flores superantibus. Plores
albidi. *
Bladen‘zittend, borstebg-gewimperd, de onderste onverdeeld, met versmalden voet en gelobd-gekartel-
den rand, de overige vinspletig, de middelste met breed-vergroeiden bladvoet, omwindselblaadjes lancetelsvormig,
stijf, bochtig opstijgend, schubben buigzaam, langwerpig toegespitst-genaald, recht, boven de
bloemen uitstekend, deze bcbt gekleurd.
Verklaring van de afbeeldingen: Teekening rechts top een er plant op % ware grootte, a. Bloempje.
b. Schub. c. en c'. Vrucht, de laatste vergroot.
Groeiplaats : In vochtige weilanden, langs slooten, in het Rijndal tot Worms, langs de Main en in Silezie,
Bohemen en Westelijk Oostenrijk.
Nederland: Deze voor ons land nieuwe soort werd denl2en Aug. 1917 door den Heer J.Th. Henrard
bij Amsterdam verzameld.