
SPOROBOLUS IN D IC U S R. B R . 2 0 5 4 .
SPOROBOLUS INDICUS R. BR.
Indisch Biesgras.
Hoogduitsch: Indisches Binsegras.
Engelsch: India Rush-grass. Smut-grass.
Bloeit: Juli—September. QJ..
PI. 2054.
Stelsel van Linnaeus: Cl. III. Ord. II* Triandria. Digynia.
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae. Ord. Gramina.
Geslachtskenmerken : Spiculae uniflorae muticae. Glumae 2 inaequales carinatae plerumque uninerviae
inferiore minore. Elosculus nodulo insertus. Valvulae 2 imberbes, inferior enervia vel trinervia, superior
subaequalis bicarinata lateribus deflexis. Stamina 2 vel 3. Ovarium glabrum. Styli 2 terminales. Stigmata
plumosa. Lodiculae 2 membranaceae glabrae, obovato-cuneiformes, quandoque connatae. Caryopsis libera
decidua, pericarpio membranaceo hyalino laxo solubili. Semen brunneum striatum.
Pakjes eenbloemig, ongewapend. Kelkkafjes 2, ongëbjk, gekield, meestal eennervig, het onderste kleiner.
Bloempje op een knoop aangehecbt. Kroonblaadjes 2 ongebaard, het onderste ongenerfd of drienervig, het
bovenste bijna even groot tweekielig met teruggebogen zijden. Meeldraden 2 of 3. Vruchtbeginsel kaal. Stijlen
2 eindelings. Stempels vedervormig. Zwellichaampjes 2 vliezig, kaal, omgekeerd eivormig tot wigvormig,
eenigszins vergroeid. Graanvrucht vrij, afvallend, met doorschijnend vliezig wijd en loslatend pericarpium.
Zaad bruin gestreept.
Soortelijke kenmerken: Planta tota glabra et.levi, culmis 2—8 dm. longis, erectis,aggregatie,simplici-
bus vel raro subramosis; vaginis paucis, longis, intemodiis brevioribus, ligula consistente in annulo pilorum
brevissimorum; foliis 2—6 mm. latis, attenuatis in acumen tongum angustum, inferioribus 16—20 cm. longis
superioribus brevioribus; panicula 8—30 cm. longa, plerumque elongata, angusta, spicata; spiculis 1 % 2
mm. longis, glumis inaequalibus, fere demidio valvarum longitudine minoribus, obtusis, glabris levibusque,
inferiore breviore et saepius eroso-truncata; valva inferiore acuta, quodammodo valvam superiorem obtu-
sam vel subacutam superante.
Plant geheel kaal en glad; stengels 2—8 dm. lang, opgericht, bundelvormig, onvertakt of zelden eenigs-
Eina vertakt; bladscheeden weinig, lang, korter dan de internodiën, tongetje gevormd uit een uit zeer korte
haren bestaanden ring; bladen 2—6 mm. breed, tot een lange smalle punt versmald, de onderste 16—20 cm.
lang, de bovenste korter. Pluim 8—30 cm. lang, meestal lang, smal, aarvormig, bloempakjes 1 /4 2 mm.
lang, kelkkafjes ongelijk, bijna half zoo lang als het onderste kroonkafje, stomp kaal en glad, het onderste
het kortste en dikwijls uitgerand-afgeknot; onderst kroonkafje spits, iets grooter dan het stompe of eenigszins
spitse bovenste kroonkafje.
Verklaring van de Afbeelding: a. Bloempakje. b en c. Afzonderlijke aartjes.
Groeiplaats : In weilanden en op onbebouwde plaatsen in tropische landen, en van daar genaturaliseerd
in Centraal en Zuid-Amerika, ook in Noord-Amerika van Virginia tot Florida en westwaarts tot Arkansas
en Califomië.
Nederland: In ons land ingevoerd met Zuid-Amerikaansche granen. De afgebeelde plant werd den3en
September 1914 gevonden door den Heer J. Th. Henrard nabij Gorinchem.