
AMANITA SPISSA FR.
Samengedrongen Amanita.
PI. 2060.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect.. V. Cryptogamia. Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes. Ord Hymenomycetes. Sect. Agaricineae.
Geslachtskenmerken: Zie Dl. X, N°. 788.
Soortelijke kenmerken : Pileo compacto, convexo-plano, farinoso verrucisve minutis adnatis aspero,
margirie levi, carne firma, alba, immutabili; stipite farcto, firmo, conico-attenuato, squamuloso, annulo
supero integro; lamellis adnexis, striato-decurrentibus. Curta, firma, fere solida, bulbo primo globoso, supra
depresso. Pileus glaber, (circa marginem passim fibrilloso-lacerum), umbrinus, fuligineus, griseus, velpalles-
cens, verrucis subgriseis. Pileus diam. 8 cm.; stipes 8 cm. altus; sporae pirifonnes, 9—10 x 6 p.
Hoed vast, bol, later afgeplat, melig of door zeer kleine aangegroeide wratjes ruw, rand glad, vleesch vast,
wit, onveranderlijk; steel gevuld, vast, kegelvormig versmald, geschubd, bovenste ring gaaf; plaatjes aangehecht,
met strepen afloopend.
Samengedrongen, stevig, bijna gevuld, bol eerst bolvormig, naar boven samengedrukt. Hoed kaal (langs
den rand voorbijgaand vezelig gescheurd), bruin, roestkleurig, grijs of verbleekend met eenigszins grauwe
wratjes. Hoed 8 cm. in doorsnede, steel 8 cm. hoog; sporen peervormig 9—10 x 6 p.
Amanita spissa Fr., Epicr., p. 9, Hym. Eur., p. 23; Currey in Act. Soc. IAnn. XX IV , p. 151; Cooke,
lil., t. 39; Am. dnerea Krombh., t. 29, f. 1—5 ; Secr., N°. 22, non A. dnereus Auct. A. strobiliformis Gonn.
et Bab., t. 7, f. 2.
Groeiplaats : In boschrijke bebouwde streken in Europa, volstrekt niet zeldzaam.
Nederland : Gevonden den 28 Mei 1921 door den Heer J. Sohreinemakers te Bergen op Zoom, welke
haar aantrof op zandgrond tiièschen deze stad en Nieuw Zorgvliet. Typisch is de wortelende steelvoet,
zooals die ook is afgebeeld bij Krombholz op tab. 29. De oude exemplaren zijn bleek, de jonge hebben een
bruine hoedkleur. Mej. Cath. Cool twijfelt geen oogenblik aan de juiste determinatie van deze champignon,
die reeds in 1862 te Baam ontdekt werd door Dr. Guye, in 1887 en 1888 te Apeldoorn door Oudemans
werd wedergevonden.