
Groeiplaats: Op vermolmde stronken van beuken, zelden op die van linden, haagbeuk en andere, in
geheel Europa, op Cuba, in Guyana, Venezuela, op Juan Femandez, en in Noord-Amerika.
Nederland: De afgebeelde exemplaren werden in Juli 1916 gevonden door Mej. H. C. van de Pavord
Smits aan den voet van linden te Leiden. Ook Mej. Cath. Cool verzamelde de zwam dat jaar herhaaldelijk
in Gelderland en bij Haarlem, daar weder aan den voet van linden, meestal in holten, echter niet in zulke
fraaie exemplaren. Op beuken werd zij aangetroffen bij de ingangspoort van Elswout door dezelfde, terwijl
de soort eveneens talrijk bleek voor te komen aan Paardekastanjes op den Witten Singel te Leiden. Ook
bevonden zich exemplaren destijds aan ’s Rijks Herbarium opgezonden door den Heer W. C. van Embden
te Utrecht in de collectie der Mycologische Vereeniging. De zwam maakt den indruk parasitisch te groeien;
zij ziet er eerst eenigszins geelachtig uit, wordt dan rosé, begint later droog te worden en stuift zeer sterk
door de conidiën. Rijpe sporen werden niet aangetroffen. De exemplaren werden als zoodanig gedetermineerd
door Mej. Cool, die bij de bewerking dezer groep in 1919 de voorwerpen kon vergelijken met door Rehm
gedetermineerd materiaal in ’s Rijks Herbarium aanwezig.