
namen geur; de geheele plant, met uitzondering van de binnenvlakte van de bloemkroon, is met meer of
minder talrijke haren en klieren bezet, waardoor de oppervlakte bij aanraking kleverig schijnt.
Deze beschrijving is ontleend aan T. Moore in Gardener’s Chronicle, Juli 1881, p. 141. Moore zelf houdt
de plant nauw verwant met N. longiflora, afgebeeld in Brit. Flow. Gard. 2e ser. t. 196, doch bij de door
hem beschrevene zijn de bloemen aanzienlijk grooter, met breeder en stomper kroonslippen. Ook de meeldraden,
bij longiflora beschreven als buiten de kroon uitstekend, zijn hier stellig 2 c.M. binnen de buis besloten,
ofschoon bij beide planten een der meeldraden korter is dan de 4 overigen. Bovendien is de bloemkroon
eenigszins scheef, daar twee van de kroonslippen een soort van bovenlip vormen, daar zij ongeveer
2 c.M. korter zijn dan de andere 8 , die echter 1 c.M. langer schijnen, daar de keel van de bloem naar de
bovenzijde uitspringt en bij de onderlip terugwijkt, waardoor de bloemen onregelmatig worden.
Volgens onderzoekingen van W. A. Setchell (Studies in Nicotiana I, in Univ. of Califomia Publications
in botany. Vol. V, N°. 1,1912) zou onze plant de meest gekweekte variëteit zijn van N. alata Lk. et Otto,
die in verschillende vormen aangewend wordt als sierplant, doch tevens als grondstof voor de Perzische
tabak. Door Comes (Gard. Chron. 1899, p. 87) werd onze plant aangeduid als N. alata var. grandiflora,
terwijl een tweede variëteit dezer soort door hem als N. alata var. persica werd onderscheiden. Het schijnt
dat de verschillen tusschen de soort alata en de variëteiten grandiflora en persica hoofdzakelijk bestaan
in den meer of minder stengelomvattenden bladvoet, evenals in het meer of minder afloopen van dezen,
de veranderlijke grootte van de bloem en bij de variëteiten in de ongelijkheid van de 8 bovenste en beide
onderste lobben der kroon; bij de type zouden alle 5 lobben bijna gelijk zijn en niet uitgerand en de zoom
zeer weinig scheef; bij de var. grandiflora zou de kroonbuis langer en steviger zijn, de zoom zeer scheef,
grooter met 'breeder lobben, waarvan de beide onderste veel grooter zouden zijn en slechts oppervlakkig
uitgerand.
Verklaring van de Afbeeldingen: a. Meeldraden en Stamper.
Groeiplaats: Als tuinplant gekweekt, van onbekende herkomst. Volgens Moore werden den Heer
Cullingford te Kensington zaden toegezonden uit Hyères. Ook Setchell heeft de plant gekweekt en verkreeg
bij uitzaaiing een menigte planten, die sterk varieerden, doch alle behoorden tot N. alata var. grandiflora.
Een kruising van deze variëteit met N. Forgetiana Hemsley (1906) heeft de schitterend roode N. San-
derae der tuinen geleverd.
Nederland: Het afgebeelde exemplaar werd in Juli 1914 gevonden door den Heer A. W. Kloos Jr. te
West Knollendam.
De Heer Kloos verzamelde reeds 27 September 1913 te Wormerveer, bij de oliefabrieken de Tijd en de
Vlijt een tabaksplant, die ook volgens het oordeel van Thellung was Nic. longiflora Cav. De thans afgebeelde
plant werd eerst eveneens als longiflora gedetermineerd, doch bij vergelijking bleek deze van genoemde
soort af té wijken en kwam hij tot de overtuiging met Nic. affinis Moore te doen te hebben. Deze
determinatie werd eveneens door Thellung bevestigd, die er bijvoegde N. alata Lk. et Otto var grandiflora
Comes (= N. affinis Moore), sierplant uit Brazilië.
De plant groeide op het teirein der gemeentereiniging te Wormerveer, dus is zij waarschijnlijk een tuinvluchteling.