
CLAYTONIA PERFOLIATA Donn.
Clay toni a met doorgroeide bladen.
Winier-Porselein.
Nieuw voor de Nederlandsche Flora.
Hoogduitsch: Durchwachsene Claytonia.
Engélsch: Perfoliate Claytonia.
Bloeit: Mei—Junij ©.
Stelsel van Linnaeus. Cl. V. O. I. Pentandria Monogynia.
Stelsel van De Candolle. Vasculares Dicotyledoneae O. Portulaceae.
Geslachtskenmerken. Calyx disepalus persistens, sepalis ovatis oppositis. Petala 5 hypogyna aequalia
unguiculata, unguibus basi subconnatis. Stamina 5 ad unguis petalorum inserta. Ovarium sessile. Stylus 1
trifidus. Capsula llocularis, Svalvis, 3sperma. Herbae glabrae subsucculentae saepius perennes. — Folia inte-
gerrima, radicalia petiolata, summa saepius opposita sessilia, interdum connata.
Kelk tweebladig, aanblijvend, met eironde tegenoverstaande blaadjes. — Kroonbladen 5, onderstandig, gelijk,
genageld, de nageltjes aan den voet min of meer zaamgewassen. — Meeldraden 5 , op de nagels der
kroonblaadjes gegroeid. — Eijerstok ongesteeld. — Een driespletig stijltje. Zaaddoos eenhokkig, driekleppig,
driezadig. — Onbehaarde, min of meer sappige, meestal overblyvende planten. Bladen gaaf, de onderste ge-
steeld, de bovenste meest tegenoverstaand, ongesteeld, somtijds zaamgegroeid.
Soortelijke kenmerken. Foliis enerviis, summis concretis in discum subrotundum perfoliatum, radicalibu?
petiolatis rhombeo-ovatis, racemi pedicellis inferioribus fasciculatis, petalis ihtegris aut subemarginatis.
Bladen ongenerfd, de bovenste tot eene min of meer ronde schijf zaamgegroeid; de onderste gesteeld,
ruitvormig-eirónd; de onderste steeltjes van den bloemtros in een bundeltje; bloembladen gaaf of eenigszins
uitgerand. — Syn C. Cubensis Bonpl. IAmnia perfoliata. Haw.
Groeiplaats. Oorspronkelijk in Cuba, Mexico en Yirginië, in beschaduwde bergstreken. — Sedert 1794
in Europa in botanische tuinen en ook als groente gekweekt en op sommige plaatsen verwilderd, zooals in
België (Crépin) , in Brandenburg (Ascherson) en in Engeland (Bentham). Volgens de Candolle (Geogr.
Bot. rais., p. 662) heeft zij zich sedert 1852, rondom Londen sterk verwilderd. —/Zij kan thans met volle
regt worden geplaatst op de lijst der uit Amerika in Europa genaturaliseerde planten. De zaden worden met
geweld uit de rijpe vruchtjes weggeslingerd, en dit draagt zeker veel bij tot.despoedige verspreiding der plant.
Nederland. — Deze plant is niet in den Prodromus Florae Batavae vermeld. —- In 1867 is zij hier te
lande verwilderd gevonden door den Heer Dr. H. van Hall, op duingrond onder eiken hakhout, tusschen
Monster en Loosduinen, in 1870 door den Heer Prof. H. C. van Hall, te Glimmen bij Groningen , op
walletjes (boschrijken zandgrond). Op beide plaatsen kwam zij in groote hoeveelheid voor. — Onze plaat
stelt een exemplaar van de laatste groeiplaats voor, mij welwillend aangeboden door Prof. H. C. van Hall.
Gebruik. Onder den naam van Winterporselein wordt deze plant hier en daar als groente gekweekt; de
bladen kunnen meermalen in het jaar gesneden worden.