
CAR EX OED E RI Ehrh.
Oeder’s Rietgras.
Hoogduitsch: Oeder’s Segge. Oeder’s Sauergras. Oeder’s Riedgras.
Engelsch: Oederian Carex.
Bloeit: Mei—Aug. 2J.
Geslachtskenmerken. Zie N°. 961, deel 13.
Soortelijke kenmerken. Spica mascula solitaria, femineis 2—3 approximatis subrotundo-ovatis, süperi-
oribus subsessilibus, infima incluse pedunculata,. bracteis foliaceis denique patentissimis vel refraetis 'breviter
vaginantibus vei infima remota et elongato-vaginata stigmatibus 3 , fructibus subrotundis inflatis nervosis
glabris in rostrum rectum antice planum margine serrulato-scabrum bidentatum acumihatis, culmo glabro, ra-
dice fibrosa caespitosa.
Een mannelijke en 2—3 vrouwelijke bloemaren. De laatste digt bijeen, rond-ovaal, de bovenste min of
meer ongesteeld, de onderste ingeslotên-gesteeld; schutbladen bladachtig, later uitstaande of neergebogen,
een korte scheede vormend, of het onderste verwijderd en verlengd-scheedevormend; 3 stempels; vruchtjes
min of meer rond, gezwollen, generfd, glad, uitloopende in een regten snavel, die van voren vlak en aan
den rand ruw, tweetandig-gezaagd is; halm glad; wortel vezelig, zodevormend.
Deze soort gelijkt veel op Carex flava (Flora Bat. N°. 971, dl. 13) en is ook vroeger als eene verscheidenheid
van deze aangemerkt. De halmen zijn echter lager en bloeijen ter hoogte van 5—10 centim. De vruchtjes
zijn meer geleidelijk in een snavel versmald, en de onderste vruchtjes met hunne snaveltjes zijn nooit neergebogen,
maar altijd horizontaal. Ook komt zij dikwijls met C. flava op dezelfde plaatsen voor, zonder dat
overgangen zigtbaar zijn. Oppervlakkig reeds is zij aan hare kleinheid en gedrongen bouw góed te herkennen.
— Syn. Carex flava Y- et &. Willd. C. flava /?• Oederi Gaud.
Verklaring der afbeelding, a. b. c.d. Mannelijke bloem; e. ƒ . g. h. vrouwelijke bloem (vergroot).
Groeiplaats. Op moerassige plaatsen, aan de oevers van waterplassen, in uitgedroogde slooten, enz.
Geheel Europa.
Nederland. Als boven, ook in vochtige duinvlakten. Wassenaar, Vogelenzang, Slooten, Harderwijk, Ud-
delermeer, Z. Beveland, Schouwen, duinen achter Overveen, Haren, Amersfoort en Nijkerk, Halle (Veluwe),
Vughtsche heide, Maastricht (Prodr. Flor. Bat.), Nuenen, Deventer, Leesten, Breda, Mook, St. Jansbeek,
Tessel, Vlieland, Schiermonnikoog {Ned. Kruidk. Arch. I I I , IV.) Door mij aangetroffen in duinvlakten op
Tessel en bij het exercitieveld in de Overveensche duinen. De afgebeelde exemplaren zjjn daar in Aug. 1868
verzameld.