
CYPHELLA AMPLA Léveillé.
Groole Cyphella.
Hoogduitsch: Grosse Cyphella.
Engelsck: Large Cyphella.
Najaar en Voorjaar..
S t e l se l van Lin n a e u s : Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
S t elsel van De Ca n d o l l e : Cellulares. Myeetes. O. I. Hymenomycetes.
Trib. TV Auricularini.
Geslachtskenmerken. Submembranaceae, scyphiformes, postice porrectae et pendulae, absque hymenio
discreto, sporidiis subtus secedentibus.
Min of meer vliezig, komvormig, later uitgestrekt en hangend; kiemvlies niet onderscheiden van den hoed;
sporen aan de onderzijde uitkomend.
S oortelijke kenmerken. Receptaculum sessile membranaceum cupulatum album tomentosum, intus veno-
sum cervinum margine tenui integro.
Vruchtbodem ongesteeld, vliezig, koepelvormig, wit, wollig, inwendig geaderd, reebruin met een dunnen
gaven rand. _ r»
Basidiën viersporig; sporen eirond, verlengd, aan de uiteinden stomp, enkelvoudig, ligt gebogen. — De
zelfstandigheid van den sporenhouder is zaamgesteld uit haarvormige, overlangsche, op vrij verwijderde af-
standen eenigszins knoopige cellen.
Deze zeldzame zwam is het eerst beschreven door Lév e il l é (Anncdes des Se. naiur. Bot. 1848,3« Série JX,
126), die haar uit de omstreken van Parijs ontvangen had, waar zij door Dr. E. Germain op afgevallen
takken was gevonden. Volgens den Prod. Florae Bat. II. Fungi. p. 3, is zij hij Amsterdam verzameld door
Dr. van der S ande Lacoste , en volgens Kickx (Fiere Crypt, des Flandr. 2. 257), hij Gend door den Heer
Coemans. De afgebeelde exemplaren zijn in Maart 1869 gevonden door mijn zoon J. A. VAN E ed en , op
doode en afgevallen takken van Canadapopels, digt bij de Overveensche duinen. — De figuur ter regterzijde
stelt de plant eenige malen vergroot voor.