
ROSA P OMI F E R A Henu.
Bottelroos,
Hoogduitseh: Grosse Hagebutten-rose.
Engélsch: Apple-bearing Rosé.
Bloeit,- Jumj. 'f).
S t elsel v a n L in n a eu s Cl. XII. 0. Hl. ïcosandria Polygynia.
S telsel van De Gan dolle; Vasculares Dicotyledoneae. O. Rosaceae.
Geslachtskenmerken. Zie N° 309, deel IV.
S oortelijke kenmerken. Aculeis e basi .dilatata compfessa subulatis rectis, ramulorum subarcuatis, foliolis
5 — 7 oblongo-lanceolatis einerascenübus duplicato-serratis, serraturis glandulosis, stipulis oblongis auriculis
porrectis, superioribus dilatatis, laciniis calicis pinnatifidis glandulosis corollam glanduloso-ciliatam aequan-
tibus, fruetibus maximis praecocibus glanduloso-hispidis pulposis, maturitate globulosis et nutantibus calyce
persistente connivente coronatis.
Stekels aan den voet verbreed, zaamgedrukt, priemvormig regt, die der takken iets gekromd; vinblaadjes
5—7, langwerpig lancetvormig grijsachtig, dubbel gezaagd, op de tandjes klierdragend; steunblaadjes langwerpig,
met regtuitstaande oortjes, de bovenste steunblaadjes verbreed; kelkslippen vinspletig, klierdragend,
even lang als de klierachtig gewimperde kroonblaadjes; vruchten vroeg rijp, moezig, zeer groot, met klierachtige
stekels, later bolrond, neergebogen en: door de aanblijvende tot elkander gebogen kelkslippen gekroond.
Deze soort is gekenmerkt door de regte stekels, de groote, grijsachtige, van onder eenigzins viltigeenvan
boven schaars behaarde blaadjes, en door haresgroote, vroegrijpe, moezige, sterk gestekelde vruchten. — De
door mij gevonden planten hadden meer langwerpige dan lancetvormige bladen; de vruchten waren eerst
opgerigt en eenigzins eirond, later bolrond en hangend.
Zij behoort tot de groep, die door Lin n a eu s als R. villosa beschreven is en waarvan de R. pomifera en
de R. tomentosa twee duidelijk verschillende typen vormen. De eerste verschilt van de tweede door hare
aanblijvende zaamgebogene kelkslippen, door de vroege, moezige en niet kraakbeenige, dónker violetroode
vrucht, door de minder viltige bladen en de gewimperde kroonbladen. — DeR. ciliato-petala Bess., R. resinosa
Sternb., R. mollissima Fries, bezitten mijns inziens geen kenmerken, die haar soortelijk van de R. pomifera
onderscheiden.
Groeiplaats. Op heuvels en bergen, in bosschen en heggen; hier en daar over geheel Europa.
N ederland. Kreupelbosschen achter Beek bij Nijmegen (Prodr. Flor, Bat.). Op de begroeide duinen, genoemd
de Heerenduinen, onder Velsen en naar ik vermoed ook op andere-plaatsen in Haarlems omstreken.
Het afgebeelde exemplaar is in 4869 in de eikenboschjes der genoemde juinen door mij verzameld.
Gebruik. De vruchten van deze soort zijn in de huishouding als rozenboltels genoeg bekend.