
MO-NTIA MINOR Gmel.
Kleine Miontia.
Hoogduitsch: Kleine Montie.
JEngelsch: Small Chickweed.
Bloeit: Mei—Aug. 0 .
S telsel van Linnaeüs: Cl. III. O. III. Triandria Trigynia.
Stelsel v a n .De Candolle: Yasculares. Dicotyledoneae. O. Portulaceae.
Geslachtskenmerken. Calyx disepalus, persislens. Corolla infundibuliformis; tubus ad basin usque
fissus fissura unica, limbus (non tota corolla) quinquepartitus, laciniis tribus minoribus. Stamina 3 , fauci
ad basin laciniarum minorum inserta, et his opposita. Ovarium turbinatum; Stylus brevissimus; stigmata
3, puberula. Capsula calyce persistente cincta, 3 valvis. (Koch.)
Kelk tweebladig, aanblijvend. Bloemkroon trechtervormig; buis der bloemkroon tot aan den voet met
eene enkele spleet gespleten; zoom (niet de geheele bloemkroon) vijfdeelig, met drie kleinere lobben. Drie
meeldraden in de keel der bloemkroon, aan den voet der drie- kleinere lobben en tegenover deze geplaatst.
Eijerstok gezwollen; stijl zeer kort; 3 zachtbehaarde stempels. Zaaddoos door den aanblijvenden kelk omsloten,
-driekleppig.
Soortelijke kenmerken. Caule adscendente divaricato crassiusculo; foliis oppositis, sessilibus; pedunculis.
axillaribus terminalibusque, seminibus tuberculato-scabris.
Stengel opstijgend, uitgespreid, min of meer vlcezig; bladen tegenoverstaand, ongesteeld, okselstandig en
eindelingsch; zaden met kleine scherpe knobbeltjes bezet.
Het geheele pluntje is glad, sappig, lichtgroen, gevuld, niet hooger clan 2—3 duim; de bloem steeltjes
zijn eerst neergebogen, daarna opgerigt.
"Verschilt van M. rivularis Gmel. voornamelijk door de kortere stengels, de bleeker groene kleur, de
ruwe zaden en de groeiplaats. Syn. M. fontana L . , M. arvensis Wallr., M. fontana Q erecta Pers., 11.
aguatica minor. Michel.
Verklaring der afbeelding: a. de plant; l. id. vergroot; c. bloemtak; dd. bloem; e. bloemkroon;
/ . meeldraad; g. eijerstok; h. stempels; ii. vruchtje; L zaad; (allen vergroot).
Groeiplaatsen. Op vochtige, zaudige plaatsen. — Europa, — Siberië.
In Nederland. Amsterdam, Oegstgeest, Nijmegen, Yught, Leijderdorp, (Maastricht.) (Prod. Flor. Bat.)
Harderwijk, Sijpenberg, Heikop, (Flor. Belg. Sept.) ; Sas-van-Gend (Kruid/c. Arch. 4. 281.)
In de omstreken van Haarlem is dit plantje het eerst gevonden op Boekenrode bij den Aardenhout, door
Prof. O. A. J. A. Oüdemans, in Mei 1867, toen ZHG. mij de eer aandeed, mij op eene wandeling te
vergezellen. In het voorjaar 1868 vond ikzelf het in den Haarlemmerhout, in vrij groote hoeveelheid, op
twee vochtige, schaduwachtige plaatsen. Het afgebeelde exemplaar is van een dezer groeiplaatsen afkomstig.