
SALIX REPENS L.
Kruipwilg.
Geil. ^MLage W ilg .K le in e Werf, — Kruipwerf.
. fföogduitsch : Kleine "Weide,
Engelsch: Creeping Willow.
Bloeit: April—Mei. tö.
Stelsel tan Linnaeus : Cl . XXII. O. II, Dioecia Diandria.
Stelsel van De Candolle : Vasculares Dicotyledoneae. Qrd, Salicineae.
Geslachtskenmerken. Zie Np. 494, deel VII.
Soortelijke kenmerken. Amentis praecocibus sessilibus, fructiferis ovali-cylindricis breve pedunculatis et
foliis parvis deraum sufïultis, capsulis ex ovata basi conico-subülatis tomentosis,; glabrisve, distincte pedicel-
latis, pedicello nectarium bis terve superante, stylo mediocri, stigmatibus ovatis bifidis, foliis oValibus ellipticis
lanceolatisve, apice plerumque obliquo, margine vulgo recurvato integerrimis vel denticulatis nitidis subtus
sericeiS.
Bloemkatjes vroegbloeijend, ongesteeld, de vruchtdragende ovaal-cylindervormig, kort gesteeld en later van
kleine blaadjes voorzien; zaaddoozen van onder kegel-, van boven priemvormig, viltig of glad, duidelijk ge-
steeld; het steeltje twee of driemaal langer dan het honigkliertje; stijltje middelmatig lang; stempels eirond,
tweespletig; bladen ovaal-elliptisch of lancetvormig, aan den top meestal scheef, aan den rand gewoonlijk omgebogen,
gaaf of verwijderd klierachtig getand, glanzig, van onder zijdeachtig ; steunblaadjes weinig ontwikkeld.
Deze struik groeit gewoonlijk van tot 1 meter hoog. De bladen verschillen in vorm en behaardheid,
waardoor men drie hoofdvérscheidenheden kan aannemen:
a. ) blad laneet-lijnvormig; (S. repens Sm.)
b. ) blad langwerpig ovaal (S. fusca Sm.)
c. ) blad ovaal-rond, digt, witwollig (S. arenaria L.)
(Zie ook Andersson, Monogr. Salicum).
Verklaring der afbeelding, a. mannelijke bloemtak (April); b. vrouwelijke id. (April); c. blad (Junij);
d.d . mannel. bloem; e.e. vrouwel'gke bloem; f f . vruchtdragende takjes (Mei); g.g. vruchtjes; h. zaad.
Groeiplaats. Vochtige, begroeide vlakten, boschranden, heide- en.veengronden, zeeduinen. — Europa,van
Lapland tot de Pyreneeën en zuidelijk Tyrol; Zweden, Noorwegen, Rusland tot in den Kaukasus; Groot-Brit-
tannië, Frankrijk, Duitsehland, Oostenrijk, Hongarije; bergvlakten in Zwitserland en Tyrol tot 3500 voet
hoogte; Venetië, doch zuidwaarts afnemende. — Noordelijk Azië, in de Oeral-, Altaï- en Baïkal-gebergten,
Klein-Azië. — Ontbreekt in Zweedsch Lapland (Wimmer).
Nederland. Lage, moerassige zand- en heidegronden; op de zeeduinen zeer algemeen) zelfs op de hoogste
en droogste punten. Op de Hollandsche juinen vond ik allerlei overgangsvormen tusschen de verscheidenheden
b en Cy met min of meer zijdeachtige bladen, viltige of onbehaarde, later soms fraai glinsterend geel
of roodbruin gekleurde zaaddoozen*.
De verscheidenheid a komt meest op heidegronden voor. Zij is gevonden in de veenen bij Hatert en Wijchen,
op Zuid-Beveland, tusschen Goor en Hengeveld bij Deventer (Prodr. Fl. Bat.'), bij Nijmegen (Abeleven).
De verscheidenheid b. te Wassenaar, Kampen, Weurt en-Hatert, op Walcheren en Z. Beveland (Prod. Flor. Bat.)
De verscheidenheid c. op de duinen van Katwijk en Wassenaar en op Zuid-Beveland {Prod. Flor. Bat.).
De verscheidenheden b. en c. vond ik met verschillende overgangen het talrijkst op de Noordhollandsche
duinen, waar zij een voornaam element van den plantengroei vormen. Onze plaat stelt den vorm voor, die
op de Haarlemsche duinen het meest algemeen is. .Ook óp Tessel, Vlieland, Ameland, Terschelling en Schiermonnikoog
is de S. repens aangetroffen. 4
Gebruik. Reeds vroeger {Tijdsckr. v. Nijverheid 1869, hl. 101) heb ik dezen struik ten sterkste voor de
duinbeplanting aanbevolen, waartoe ik hem geschikter acht dan de helm. De Kruipwilg is zelfs een der voorname
oorzaken tot de duinvorming, aangezien zich rondom de struiken spoedig het zand tot die eigenaardige
kegelvormige heuveltjes opeenhoopt, die in sommige duinstreken zoo talrijk zijn en zoo krachtig de verstuiving
tegenwerken. De kweeking is niet moeijelijk; eenigzins diep geplante stekjes Vatten spoedig wortel.