
A N A C A M P U S P Y R A M I D A L I S Rieh.
Pyramidaal Slandelkruid.
Hoogduitsch: Pyramidenförmiges Knabenkraut.
Engelsch: Pyramidal Orchis.
Bloeit: Junij— Augustus. (Duinen van Holland). %.
S telsel van Linnaeus: Cl. XX. O. I. Gynandria Monandria.
Stelsel van De Candolle: Vascular es Monocotyledoneae. - O. Orchideae.
Geslachtskenmerken. Antherarum loculi bmsicula unilocular! conjunct!. Massae poffinis retinaculo eonununi
insertae. Caetera ut Orchidis. ' _
Helmhokjes der helmknopjes door een eenhokkig beursje verbonden. Stmfineelklompjes op een gemeenschappelijk
bandje. Overigens als Orchis (Zie N”. 534, deel VII).
Soortelijke kenmerken. Tuberibus indivisis, caule erecta gracili, foliis knceolato-linearibus, spica brew
densa ovali vel oblonga, obtusa, bracteis basi trinerviis, perigonii laciniis ovato-lanceolatis laterabbus paten-
tibus, labeHo semi-trifldo basi bilameUato, lobis oblongis obtusis infegerrimis lateralibus lationbus, calcare
filiformi arcuato ovarium aequante vel superante. „ , . . . ,
Knollen onverdeeld; stengel opgerigt, tenger; bladen lancet-lijnvormig; bloemaar gevuld kort, eirond of
langwerpig, stomp.; schutblaadjes aan den voet drienervig; slippen van het bloemdek eirond-lancetvormig, de
züdelingsche uitstaande; Upje half-drielobbig, aan den voet van twee aanhangseltjes voorzien; lobben van het
lipje langwerpig, stomp, gaaf, de zijdelingsche breeder; spoor draadvormig, gebogen, even lang of langer
dan de eijerstok. _ „
Deze plant is oppervlakkig reeds kennelijk aan hare twee kleine, meest ronde, gave knolletjes, hooge
' stengels, smalle, spitse bladen en korte, gevulde, stompe, fraai licht- of donkerrooskleurige, dikwijls;karmpn-
. roode bloemaren. — Zij is de laatst- en langstbloeijende onzer inlandsche Orchideeën; dikwijls vond ik haar
nog in September in bloei. — SvN. Orchis jnjramidalis L., Aceras pyrarmddlis Betel.
Groeiplaats. In schrale grasgronden, in bosschen (ook onder dennen) en wildernissen, op dorre berghellingen,
tot in de lagere Alpenstreek. — Zeer merkwaardig is de voorliefde van deze plant voor kalkhoudende
gronden, zoodat men zeker kan zijn, dat de bodem, waarop zij groeit, rijk aan kalk is. — Men vindt haar
over geheel Europa, van de MiddeUandsche zee tot 58" N. B., en voornamelijk m het zuiden tot in d en
Kaukasus; voorts in Syrië en op het eiland Creta (Reichenbach) , doch nergens overvloedig. — In Belgie is
zjj zeldzaam (Crépin) , in de prov. Pruissen ontbreekt zij waarschijnlijk geheel (Klingqr&ff).
Nederland. In duinvalleijen. Duinen bij Haarlem, Velsen en ’s Gravenhage. (Nijmegen?) Prodr. Flor. Bat. -
Door mij aangetroffen in de begroeide duinvalleijen achter Bloemendaal en Velsen (de zoogenaamde Hee-
renduinen); het meest op vochügen met hoogduinriet(Calamagrostis) begroeiden bodem; doch ook in bosch-
jes, onder eiken en dennen. — De plant is'vrij zeldzaam en schijnt in Nederland buiten de duinen met gevonden
te zijn. w ,
De afgeheelde exemplaren zijn in 1868 door mij verzameld op de duinen van Duinenberg bij Velsen, toebehoorende
aan den Heer G. L. J. van der Hucht.