
1,9
CHLORA SE ROTI NA Koch.
Lnatbloeijende Chlora.
HoogduitschSpäter Bitterling.
Engelsch: Late Yellow-Wort.
Bloeit: Augustus—September ©.
Stelsel van Ltnnaeus: Cl. VIII. O. I. Octandria Monogynia.
Stelsel van De Candolle: Vasculares Dieotyledoneae. O/Gentianeae.
Geslachtskenmerken. Calyx 8—6 partitus ;• corolla hyppcrateriformis limbo 8—6 partito, stamina 8—6
tubo inserta, Stylus bifidus stigmatibus hippocrepicis, ovarium uniloculare ovulis margirie valvularum insertis.
Herbae annuae glaucescentes. Flor es lutei. ^ ^
Kelk 8— 6 deelig; bloemkroon trompetvormig, mét 8 — 6 deeligen zoom; 8 — 6 meeldraden op de bloembuis;
stijltje tweespletig met hoefijzervormige stempels; vruchtbeginsel eenhokkig; eitjes aan den rand der vrucht-
kleppen. — Eenjarige zeegroene kruiden. Bloemen geel.
Soortelijke kenmerken. Foliis caulinis ovatis vel ovato-lanceolatis bad angustata comatis, calyce profunde
octofido, laciniis lanceolato-subulatis siccitate' sub-trinerviis, corollam sub-aequantibus.
Stengelbladen eirond of eirond-lancetvormig, aan dm voet smaller, aaneengewassen; kelk diep achtspletig;
kelklobben lancet-priemvormig, door uitdrooging flaauw drienervig, ongeveer even lang als de bloemkroon.
Syn. Chlora acuminata Koch et Ziz., Ch. perfoliata W. ß sessilifolia Griseb. Ch. perfoliata ß serotina Visiani.
Onderscheidt zich van Ch. perfoliata L. hoofdzakelijk door de eirond-lancetvormigeaan den voet smallere
blaadjes, de schaarschere en langer gesteelde bloemen, den lateren bloei en de magere, kleine afmeting.
Visiani, die in zijne Flor. Daim. haar als eene verscheidenheid van Ch. perfoliata beschrijft, zegt teregt:
»Non recedit a specie nee laciniis calycis latioribus basique trinervibus nee calyce corollam sub aequante nee
corollae lobis acutis, nam haec discrimina utrique promiscua utramque jungunt; sed foliis basi ovatis nee
triano-ulatis quod etiam ludit.” (II. 262). — Uit het onderzoek van een aantal exemplaren is mij gebleken
dat de kenmerken van den kelk en de bloemkroon, door Koch opgegeven, zoowel aan Ch. perfoliata als
aan Ch. serotina eigen zijn; de verdeelingen van de bloemkroon der laatste zijn bij vele exemplaren stomp,
en ik heb opgemerkt dat zij door het droogen veelal eerié spitse gedaante verkrijgen; even zoó steekt de kelk
bij gedroogde exemplaren dikwijls boven de kroon uit, terwijl bij de versehe planten de kroon langer was
dan de kelk. — Over. het algemeen is de Ch. perfoliata gekenmerkt door hare stevige, hoogere stengels,
hare breede, meer driehoekige, en aan den voet niet versmalde bladen, door de breedere, meer opeengedrongen
bloemtrossen, en de hooger oranjegele kleur der bloemen. — Niettemin zijn beide soorten aan elkander
verwant door eene reeks van tusschenvormen, uit Wier onderzoek veel verwarring in de beschrijvingen is
ontstaan. Indien de bloeitijd van beiden niet ongeveer een maand verschilde, zou ik welligt, op het voorbeeld
van vele schrijvers, onze plant eenvoudig als eene verscheidenheid hebben beschouwd. — De GA. imperfoliata
L. f., Ch. sessilifolia Desv.-schijnt mij een vorm van Ch. serotina, met aan den voet nog smaller toeloopende
blaadjes.__Willkomm en Lange in hun Prodr Flor. Hisp. vermelden van deze eene verscheidenheid ß lanceolata,
die volkomen met ónze plant overeenstemt, ook wat hare groeiplaats op vochtige zandgronden betreft.
Verklaring der afbeelding-» 1. bloem; 2. id. doorsnede; 3. meeldraden; 4. stijltje; 5. bladen (vërgroot'.
Groeiplaats. Wegens de in de verschillende beschrijvingen heerschende verwarring, kan het gebied’ van
onze plant slechts in ruwe trekken worden aangewezen. — Veenige vlakten in het Rijngebied, van Zwitserland ,
door den Elzas tot Worms, van Opper-Baden tot Mannheim (Koch) ; Rijnpruissen, hier en daarin het
Rvjnzand (Wirtgrn); Straatsburg, Lyon, Grenoble, Montpellier, Bayonne, Corsica (Gren. et Godr.) ; Dal-
matië (Visiani) ; Boijeren, Napels {Rijks Herbarium); zeer zeldzaam in het midden van Frankrijk iBoreau);
Spanje, maar meer aan de noordelijke grenzen van het gebied van Ch. perfoliata (Boissier) ;.Canarische ,
eilanden {Ch. imperfoliata (Barker W ebb); ontbreekt in België (Crépin), in Scandinavië (Fries),, in Rusland
( L e d e b o u r I .— Ook voor Gt Brittannië en Ierland wordt zij door Watson en Moore niet vermeld, hoewel
de afbeelding van Centaurium parvum flavo flore, die Clusius (Rar. Plant. Hist., II. 180) als inlandsch in
Engeland vermeld, veel met onze plant overeenkomt. — Ch. perfoliata is in Engeland en Ierland niet zeldzaam;
zij komt ook in België voor, en is in Duitschland, Frankrijk, geheel Zuid-Europa, rondom de Mid-
dellandsche Zee en op de Canarische eilanden inheemsch, en daar veel talrijker dan onze sóórt.
Nederland. Ch. perfoliata is door De Gorter reeds voor ruim een eeuw aangewezen nabij de stad Brielle
en op Staalduin bij ’s Gravenhäge — Door eene zonderlinge vergissing van Ehrhart {Beiträge V 47) heeft
men gemeend dat De Gorter Saponaria Vaccaria voor Chlora zou hebben aangezien, en die dwaling is zelfs,
in spijt van De Gorter's duidelijke opgave, in den Prodromus Florae Batavae oyergenomen.,— In onzen tijd
echter is de eer van De Gorter gehandhaafd. Dr. H. van Hall, vond Ch. perfoliata op het Groene strand
bij Rockanje in 1854, en de Heer Van Hennekeler vond in hetzelfde jaar, zoowel Ch. perfoliata als Ch.
serotina op Staalduin. De dóór beide Heeren verzamelde exemplaren heb ik in het Rijks Herbarium te Leiden
gezien.__Eindelijk vond de Heer M W. Beyerinck in Sept. 1870 ook de Ch. serotina op het Groene strand
bij Rockanje, en heeft de welwillendheid gehad, mij exemplaren daarvan ter afbeelding te zenden.
Beide merkwaardige planten zijn dus hier inheemsch, en er bestaat alzoo gelegenheid om door naauwkeurig
onderzoek het vraagstuk aangaande haar verschil nader toe te lichten.