
SISTOTREMA CARNEUM Bononleü.
Nova indigena.
Vleesch/deurig Sistotrema.
Nieuw. voor de Nederlandsche Flora;
Hoogduitsch: Fleischfarbener Riszblätterschwamhi.
Engelsch: Flesh coloured Sistotrema.
Stelsel van Linnaeus. 01. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi-.
Natuurlijk Stelsel. Cellulares Mycetes. O. I. Hymenomycetes. Trib. III Hydnei.
Geslachtskenmerken. Hymenium inferum, interrupte lamellosum. Lamellulae subseraceae inóï’dinatae'
(nee radiantes) discretae flexae, a pileo carnoso detersiles. Fungi carnosi 1. membranacei stipitatr 1. sessiles.
Zwamvlies aan de. onderzijde van den hoed afgebroken plaatjes vormend. Plaatjes wasachtig, onregelmatig
(niet straalvormend) geplaatst, gebogen, van den vleezigen hoed afscheidbaar.<— Vleezige' of vliézige, gestoelde
of ongesteelde zwammen.
Soortelijke kenmerken. Subbulbosum foliaceum dimidiatum, pileo carneo-rufo, lam’ellulis carneis.
Min of meer knollig aan den voet, bladachtig, naar eene zijde ontwikkeld; hoed vleeschkieurig-roodbruin ,-
vleezig; plaatjes vleeschkleurig. ...
Deze soort, het eerst beschreven door Bonorden in 1857 {Bot. Zeitung 1857. p. 237), onderscheidt zich
van het niet zeldzame S. confluens, dat duidelijk van een steel en hoed voorzien, gewoonlijk. in zoden met
den hoed ineengewassen en de stelen vrij bijeengroeid, en wit van kleur is.
De knollige voet van onze soort bestaat voornamelijk uit groote', ronde, met kernen voorziene cëllen, doorweven
met bundels witte, golvend gebogene, takkige, niet door tusschenschotten verdeelde celdraden, welke
houtig zijn en met het weefsel van Polyporus overeenkomen.
De vruchtlaag bestaat alleen uit zulke celdraden, die daarin echter van tusschenschotten voorzien en op de
plaats dier tusschenschotten gezwollen zijn/— Waar echter een grashalm door de vruchtlaag gaat, ziet men
in de laatste de groote ronde kerncellén, die men ook in den voet aantreft. — Volgens-Bonorden blijkt
hieruit, dat de zwam dit weefsel bezigt om de voedingsstoffen te assimileren. — Waar geene grashalmen
doorgaan, ontbreken deze cellen. De draden strekken zich van de vruchtlaag in de plaatjes uit, waar zich
de basidiën ontwikkelen, waaruit de sporen gesteeld te voorschijn komen. De sporen zijn rond, t wit, doorschijnend
en van een kern voorzien. - .•
Het geslacht Sistotrema is , als ’t ware, een tusschenvorm van Hydnum en Daedalia; bij het eerste vormen
zich de plaatjes als stekels, bij de laatste vereenigen zij zich. tot onregelmatige reeksen, die kronkelende
gangen begrenzen. De S. carneum van Ehrenberg, Hydnum Hollii van Schmidt (Fries , ' Epicr. 517),
is een geheel verschillende zwam.
Verklaring der afbeelding, «. plaatjes; b. celdraden; c. id. met de cellen (vëfgr'.).
Groeiplaats. In vochtige, moerassige bosschen, op half vergane of stervende graszoden. — Door Bonor-
den vermeid als bij Ravensberg in Westfalen gevonden.
N ederland. Deze voor Nederland nieuwe zwamsoort is door Dr. J. E. van der Trappen in den herfst
van 1870 op Zuidhoek bij Naaldwijk gevonden, en welwillend voor de Flpra aangeboden.
A G A R I C U S B R E V I P E S Bull.
K o rlsle lige Plaalzwam.
Hoogduitsch: Kurzgestielter Blätterschwamm.
Engelsch: Short stalked Agaricpsi
Sept.—Nov.,
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXIV. O. V.'Cryptogamia. Fürigl.
Natuurlijk Stèlsel. Cellulares Mycetes. O. I. Hymenomycetes. Trib. I Agaricini.
Geslachtskenmerken. Zie Deel X, n° 725. Ondergeslacht Tricholoma Fries, v
Soortelijke kenmerken. Pileo carnoso e rigido molli convexo-applanato glabro, stipite solido firirio rigidö
brevissimo subincrassato fusco, lamellis emarginatis confertis. ventricosis e fuscescènte albidis.
Hoed vleezig, eerst stijf dan zacht, bol-vlak, kaal; steel vol, stevig, stijf, zeer kort, min of mèer verdikt
, bruin; plaatjes uitgerand, opeengedrongen, buikig, eerst bruinachtig, daarna wit.
Deze soort is kennelijk aan haren korten, aan den voet knollig-verdikten steel en graauw^bruine of vuilbruine
kleur. — De hoed bereikt dikwijls een middellijn van 7— 8 centim.
Groeiplaats. Op beschaduwde grasgronden, vooral na regen.
Nederland. Leiden, Goes (Prodr. Flor. Bat.). De afgebeelde exemplaren zijn op Zuidhoek bij Naaldwijk
gevonden door den Heer Dr. J. E. van der Trappen, die ze voor de Flora heeft beschikbaar gesteld.