
D A P H N E M E Z E R E U M L.
ß. Floribus albis.
Peperboompje. — Mezereon.
Verscheidenheid met witte bloemen.
Soogduitsch: Seidelbast, Kellerhals,, etc.
EngelschMezereon.
Bloeit: Februarij—Maart. ^
Stelsel van Linnaeus: Cl. YHI. O. I. Octandria Monogynia.
Stelsel van De Candolle: Vasculares Dicotyledoneae. Ord. Thymeleae.
Geslachtskenmerken. Perigonium limbo 4 fido, deciduum. Drupa carne molli vel coriacea, monosperma.
Zoom van‘het bloemdek vierspletig, afvallend. Steenvrucht met zacht of lederachtig vleesch, eenzadig.
Soortelijke kenmerken. Floribus lateralibus sessilibus subternis pubescentibus, laciniis perigonii ovatis
acutis, fohis lanceolatis basi cuneato-attenuatis glabris.
Bloemen zijdelingsch, ongesteeld, min of meer drietallig, zachtbbhaard; slippen van het bloemdek eirond
spits; bladen lancetvormig, aan den voet wigvormig-versmald, onbehaard.
Heester van 5—9 decim.; stengel onverdeeld of vertakt; bladen bleekgroen, eenigzins zeegroen van onder,
in de jeugd gewimperd, afvallend en na de bloemen uitkomend; bloemen drietallig en als in aren langs de
takken geplaatst, welriekend, rooskleurig, bij de verscheidenheid wit; bessen oranjerood, bij de verscheidenheid
geelachtig.
Verklaring der afbeelding, a. Bloempje, b. id. in verticale doorsnede, c. id. horizontale doorsnede,
d. vruchtjes van de soort, e. zaden. *
Groeiplaats. In schaduwrijke bosschen op berg- of heuvelachtig land. Europa, Siberië, tot in de noordelijkste
streken. Ontbreekt in Ierland.
De verscheidenheid met witte bloemen en geelachtige bessen is zeldzamer. Duitschland, Frankrijk, Zwitserland
(Walpers, Am. Bot. Syst.)
N ederland. In de vorige eeuw door De Gorter vermeld als overvloedig groeijende in het bosch bij het
huis de Eese en in het Klembroeksche bosch bij Olthuizen in het graafschap Zutphen. — Het is mij echter niet
bekend of zij daar nog groeit. — Door den Heer Hugo de Vries is zij verspreid gevonden te Wijlre (Ned.
Limburg), en talrijk op de boschrijke duinheuvels van de plaats Duin-en-Berg bij Velsen, toebehoorende aan
den Heer G. L. J. van der Hucht. De afgebeelde exemplaren zijn door mij aldaar verzameld. De bloemen
zijn daar wit, de rijpe bessen groenachtig of geelachtig. Ik twijfel dus niet of onze planten komen overeen
met de verscheidenheid vermeld in W alpers Annales Botan. Syst. I. 582. — Zij groeijen op de genoemde
plaats in groote hoeveelheid in de dennen- en eikenboschjes, en ik houd haar voor wild. Indien men echter
aanneemt dat zij uit een tuin ontvlugt zijn (gelijk W atson voor de in Engeland gevonden exemplaren veronderstelt)
, dan heeft die verwildering reeds vóór geruimen tijd plaats gehad.
Eigenschappen. Dit fraaije en vroegbloeijende heestertje is vergiftig; vooral de bessen zijn hoogst gevaarlijk,
waarom het niet aan te raden is de plant tot sieraad in de tuinen te kweeken. De bekende garoubast of
blaarschors onzer apothekers is van deze plant afkomstig en wordt meest uit Duitschland ingevoerd. Uit het
hout en den bast kan een gele, uit de bessen een roode kleurstof bereid worden. Ook is do bast aanbevolen
tot het maken van papier.
* Tot betere vergelijking is onder d, de afbeelding van de vruchtjes der soort bijgevoegd,