
H Y P E R I C U M E L O D E S L.
Moeras Herts hoot.
Hoogduitsch: Sumpf Johanniskraut.
Engelsch: Marsh St. John’s Wort.
Bloeit: Augustus—September 2|*
Stelsel van Linnaeus: Cl. XVIII. O. IV. Polyadelphia Polyandria.
Stelsel van De Candolle: Vasculares Dicotyledoneae. O. Hypericineae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel. II. N°. 109.
Sect. II. Elodes. Stamina a basi ultra medium in 3 fasciculos connata; fasciculi pentandri. Squamae
hypogynae 3 , petaloïdeae biüdae cum staminum fasciculis alternantes. Capsula ob margines valvularum parum
tantum inflexos, unilocularis.
Afd. II. Elodes. Meeldraden van den voet tot boven het midden in 3 bundels zaamgewassen; bundels vijf-
mannig. Drie onderstandige, kroonbladachtige, tweespletige schubjes, afwisselend met de meeldraadbundels
geplaatst. — Zaaddoos wegens de weinig binnenwaarts gebogen randen der kleppen, eenhokkig.
Soortelijke kenmerken. Caulibus procumbentibus adscendentibusve basi radicantibus, foliis subrotundo-
ovatis sessilibus cauleque pubescentibus, panicula pauciflora denique laterali vel axillari, sepalis ovatis glanduloso-
ciliatis, glandulis stipitatis, seminibus longitudinaüter sulcatis.
Stengels nederliggend of opstijgend, aan den voet wortelend; bladen min of meer eirond of rond, ongesteeld,
evenals de stengel zacht behaard; bloempluim schraalbloemig, later zijdelingsch of okselstandig; kelkbladen
eirond met gesteelde kliertjes gewimperd; zaadjes overlangs gevoord.
Deze soort onderscheidt zich van de overige Hypericum-soorten door den niet diep ingesneden, met gesteelde
kliertjes omzoomden kelk, door de klokvormige kroon, de aanblijvende, na den bloei spiraalvormig ineenge-
rolde kroonbladen, de onderstandige, kroonbladachtige, tweespletige'schubjes en de eenhokkige zaaddoos. —
Wegens dit verschil is zij door Spach (Ann. Sc. nat. 1836. 156) tot een afzonderlijk geslacht Elodes gebragt.
De plant echter vertoont zoozeer het algemeen karakter der Hypericums, o. a. in de houding, in de bun-
delswijs geplaatste meeldraden, in de doorschijnende stippen op de bladen en in de oorspronkelijk driehokkige
vrucht, dat wij, op het voorbeeld van de meeste nieuwere schrijvers en ook van den Prod. Flor. Bat., haar
laten op de haar door Linnaeus aangewezen plaats. Syn. Elodes'palustris Spach.
Verklaring der afbeelding, a. bloem; b. id. zonder'kroon; c. kelkblad; d. bloem in doorsnede met de
schubjes; e. schubje;/, zaaddoos; g. zaad, (vergroot).
Groeiplaats. Op drassige heiden en veenige moerassige vlakten met kiezelachtigen ondergrond. In Engeland
en Ierland een gewone plant (Watson, Moore) , ook.in België (Crépin); in Nederland niet zeldzaam; in
Duitschland alleen in de Rijnstreken, bij Frankfort, en van Bonn tot Westphalen en Hannover (Koch); in
Frankrijk meest in het Noorden, en Oosten (Grenier et Godron) , zelden in het Midden (Boreau) ; Portugal
in de prov. Beira (Brotero) ; Azorische eilanden (Drouet). — Twijfelachtig in Rusland op ééne plaats
(Ledebour) ; niet vermeld in Italië (Bertoloni), Spanje (Boissikr) , de Levant (Boissier), Zuidelijk Frankrijk
(Ardoino), Zevenbergen (S'chur) , Dalmatië (Vtsiani) , Scandinavië (Fries).
Het gebied dezer plant is dus vrij beperkt en strekt zich in een smalle strook uit van de Azorische eilanden
tot Groot-Brittannië, welke strook hier en daar is afgebroken. De Atlantische type is echter in hare verspreiding
niet twijfelachtig. — In Azië en Amerika vind lk haar niet vermeld. Evenwel is een herhaald en
naauwkeurig ondezoek in vele streken wenschelijk.
N ederland. Bij Maarsbergen, Deventer, Voorst, Wijchen, Hatert, Eindhoven, Woudenberg, Drenthe,
Vughtsche heide (Prodr. Fl. Bat.), Galdersche heide bij Breda, Apeldoorn, Beekbergen. Heide bij Boxmeer
(Ned. KK. A. III, 497). Zevenaar, Eibergen, (ld. V. 220). Bij Nijmegen, Lochem, Prinsenmeer bij Staveren,
achter Doorn bij Maren, in het Graafschap Zutphen, in kl. Duchteren, bij den Belt, bij Ruurlo en bij
Borkulo in Lintveld. (Flor. Belg. Sept.) In ’t Oranjewoud bij ’t Boschhuis en op de Bergumer heide, in de
petten achter Veenwouden (Flor. Fris.) Bij deze groeiplaatsen voeg ik nog die, welke ik vermeld vond bij
exemplaren in het Rijks-Herbarium .te Leiden berustende: als: Bergen-op-Zoom (Wttewaal) , de Bildt
(Stekhoven) , Valkenswaard bij Eindhoven (van Hall) , tusschen Zutphen en Apeldoorn (Wttewaal) ,
vochtige heide bij Assen (?).
Ik zelf vond haar in Aug. .4870 op de laagste vochtige plaatsen van de heide achter Ampsen bij Lochem,
en op lagen veenachtigen grasgrond digt bij een vijver, op den Uienpas bij Doesborgh. — Zij is dus in de
oostelijke, meer diluviale streken onzes lands overal verspreid, zonder algemeen te zijn; want zij schijnt
slechts in kleine groepjes hier en daar voor te komen.
De exemplaren van Maarsbergen en tusschen Zutphen en Apeldoorn verzameld, munten uit door hun forsch
uiterlijk en groote ronde bladen.
De exemplaren der afbeelding zijn in September 4870 op den Uienpas verzameld door Jhr. A. van
S chuylenburch , die de welwillendheid had ze voor de Flora beschikbaar te stellen.