
A G A R I C U S F R I E S I I
' September.;
L a s c h .
Stelsel van Lïnnaeus. Cl. XXIV. Sect. V. Oryptogamia. Fungi.
Stelsel van De -Candolle : CeMares. Mycetes. O, I. Hymenomycetes. Trib. I. Agaricini.
Geslachtskenmerken. Zie N°. 725, deel 10. Ondergeslacht Lepiota Fries..
Soortelijke kenmerken. Pileo camoso molli in squamas squarrosas tomentoSas lacerato, stipite bulboso
cavo araneoso-medullato, annulo sursum adnato pendulo aequali, lamelhs hnearibus confertissimis ramosis.
Hoed vleezig, zacht, in rappige, wollige schubben gesjpleten; steel van ónder knollig verdikt, hol, met een
los, vlokkig merg gevuld; ring van boven aangewassen, hangend, gelijk; plaatjes lijnvormig, zeer digt op
een, takkig. .
De opperhuid van den hoéd is droog. De ring is niét los, maar met den algemeenen sluijer vereenigd en
vast. De steel en de hoed zijn van den aanvang van élkander onderscheiden; de eerste is van onder met den
algemeenen sluijer als met een rók omkleed; de andere in schubben en vlokken gescheurd.
Deze zeldzame en fraaije zwam verschilt van den veel op haar gelijkenden Agaricus procerus Scop. '{Flora
Batava, deel 1 0 , n° 725), door den vasten ring, den in rappige schubben gespleten donkerder bruinachtigge-
kleurden hoed, door den omkleeden steel en de zeer digt inèengeplaatste lamellen. — Syn. Agaricus acideatus. Vitt.
Groeiplaats. Op grazige plaatsen in de bosschen van Europa; zeldzaam.
Nederland. In bosschen en tuinen; onder loofboomen en sparren. De afgebeelde exemplaren zijn in Sept.
1868 door Prof. F. A. W. Miquel gevonden op de buitenplaats Rozenburg, van den Heer Madry te Kralingen
bij Rotterdam, en welwillend ter afbeelding in de Flora beschikbaar gesteld. Buitendien is deze zwam vroeger
ook door Prof. C. A. J. A Oudemans terzelfder plaatse, en door den Heer Dr. Dozy in den Leidschen
Hortus gevonden.