
J U N I P E R U S C O M M U N I S L.
Jenever struik.
Lammerenlwut, Vntkelbessm, Dambessm, Imbeerbom.
Hoogduitsch: Wachholder, Krammetsbeeren.
Engélsch: Juniper.
Bloeit: April—Mei. I7
Stelsel van Linnaeus: a XXH. O. IV. Dioecia Pentandria.
Stelsel van De Candolle: Vasculares Dicotyledoneae. O. Coniferaa.
Geslachtskenmerken. Flores dioici. Masc. amentacei. Antherae 4 7, uniloculares, ad rnarginem inferiorem
squamae ovatae peltatae insertae. Flores femihei term, terminales, invotacro carnoso, tnfido, ex sq^mis
tribus amenti oormatis formato, cincti, liberi, erecti. Semina testa ossea nucamentacea praedita, in mvolucro
aucto, carnoso, baccam spuriam exhibente, abscondita.
Bloemen tweehuizig. De mannelijke in katjes. Belmknopjes 4 - 7 , eenhokkig, aan den ondersten rand van
eironde schildvormige schubjes geplaatst. Vrouwelijke bloemen drietallig, vrij, opgerigt, mdehngsdh, omring
door een vleezig driedeelig omkleedsel, ’t welk gevormd is uit de drie zaamgegroeide schubjes van het a je.
7 .den van een beenharde, nootachtige schil voorzien en verborgen in het tot een onechte bes ontwikkelde
vleezige omkleedsel.
Soortelijke kenmerken. Fruticosa, ramosissima, difflisa, humilis, rarius arborescens, foliis ternis pa-
tentissimis lineari-subulatis, in mucronem pungentem acuminatis supra leviter canahculaüs, subtus obtuse
carinatis, baccis ovatis pruinosis folio duplo triplove brevioribus. . 1 . , ...
Een lage heester met vele verspreide takken, zelden boomvormend. Bladen drietallig, uitgespreid, lyn-
priemvormig, in een stekelige punt toeloopend, van boven ligt gevoord, van onder stomp kielvormig; bessen
eirond, berijpt, twee of driemaal korter dan het blad. .
Bij ons meest laag, struikachtig. De mannelijke katjes zijn klein en talrijk; de vruchtjes rond, m het
eerste jaar groen, in het tweede rijp en zwart, witblaauw berijpt.
Verklaring der afbeelding, o. Bloeijende tak van een mannelijke plant; 4. id. van een vrouwelijke plant;
o. mann. bloemkatje; d. mann. bloempje; *. helmknopie met het stuifmeel; ƒ. vrouwelijke bloemkatjes;
g. vrouw, bloemkatje afzonderlijk. (De figuren c tot g vergroot).
Groeiplaats. Op dorre heuvels, heiden, duinen ea in bosschen, op de meest verschillende ponden. Vandaar
een groot aantal verscheidenheden. — Europa, meest in het noorden; noordelijk Azië enNoord-Amerika.
Nederland. In zand- en heidegronden; op de duinen. Hier en daar op de heiden, inzonderheid op die
van de Veluwe en bij Amersfoort; door mij zeer verspreid in de Hollandsche duinen gevonden. — Waalsdorp,
Bloemendaal, Uddelermeer, Harderwijk, tusschen Goor en Hengeveld, Nijmegen, Oirschot, Vught (Prodr.Fl.
Bat.), heide bj Zelhem, Kuyk, Baam (Flor. Belg. Sept.), Oldeberkoop, duinen van Appelscha (Flor. Fne.).
De afgebeelde mannelijke en vrouwelijke exemplaren zjjn in 1868 en 1869 door mij verzameld m de
duinvalleijen achter Bloemendaal.
Gebruik. De bessen worden in groote hoeveelheden door de likeurstokers gebruikt tot bereiding van den
jenever. — Het hout is zeer geschikt voor de kunstdraaijerij. — Voor de eerste beplanting of bezaajjmg van
heiden en duinen is deze struik zeer aan te bevelen.