
A R U M M A C U L A T U M L.
Kalfsvoet. Aronsbaard. Aronskelk.
JKoogduitsch: Schlangenkraut. Aron.
Engelsch: Common Arum. Wake Robin.
Bloeit: Mei. 2J.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXI. O. I. Monoecia Monandria.
Stelsel van Dè C a n d o l l e :- Yasculares Monocotyledoneae. Ord. Aroïdeae.
Geslachtskenmerken. Spatha cucullata. Spadix apice nudus. Perigonium nullum; flores masculi e sola
anthera, feminei e pistillo constructi. Antherae multiseriales, superiores; pistilla ad hasin spadicis inserta.
Bacca monosperma.
Bloemscheede kapvormig. Bloemkolf van boven naakt. Geen bloemdek. Mannelijke bloempjes uit een enkel
helmknopje bestaande; vrouwelijke uit een stamper. Helmknopjes in meerdere rijen boven de stampertjes.
Stampertjes rondom den voet der kolf opeengehoopt. Bes eenzadig.
Soortelijke kenmerken. Foliis hastato-sagittatis, acuminatis vel obtusis, fusco-maculatis. Spadice recto
spatha breviore clavato, clava stipite suo triplo breviore.
Bladen spies-pijlvormig, spits of stomp, donkerbruin gevlekt; bloemkolf regt, korter dan de bloemscheede,
knodsvormig; het opgezwollen gedeelte driemaal korter dan zijn steel.
De wortelstok is knollig, vezelachtig; 'dè bladen ontluiken in Maart en zijn allen wortelstandig, glanzig,
met meestal naar beneden geplaatste oortjes; de scheede is lichtgroen, veelal met roodbruine vlekken; de
bloemkolf is aan den top violet gekleurd; de bessen zijn eerst groen, daarna oranjerood, en rijpen in Julij.
Van deze soort bestaat eene verscheidenheid met geheel ongevlekte bladen en ongevlekte bloeinscheeden, van
welke wij in eene volgende aflevering de afbeelding zullen geven.
Verklaring der afbeelding, a. Bloemkolf; b. helmknopjes; c. stamper; d. vruchtjes.
Groeiplaats. In schaduwrijke bosschen, op de vlakten en lagere heuvels. -Midden- en Zuid-Europa; Noor-r
delijk Afrika; eiland Madera (Kunth) ; ontbreekt in de noordelijkste landen van Europa (Fr ies, Fleischer)
en in de provincie Pruissen (KlingGRaFF); zeldzaam in Schotland (Watson) ; vrij zeldzaam in België (Crépin).
Nederland. Op beschaduwde, vochtige plaatsen, in bosschen. Haagsche Bosch, Voorschoten, Leiden, Berkenrode,
Bennebroek, Haarlem, Zeist, Nijmegen (omstr.), Walcheren, Pietersberg bij Maastricht, (Prod.Fl.
Bat.), Zütphen, Uilenpas, Tiel, Dodeweerd, Ochten, Brederode (?) , Neerlangbroek, Mickelhorst (de Gort.),
Franeker, Leeuwarden, Giekerk, Kornjum, Oldeberkoop, Friens (Flor. Fris.)’, Hartekamp bij Haarlem (Flor.
Belg. Sept.)
Deze soort is gewis in Nederland veel talrijker geweest in den tijd toen digte, vochtige bosschen het land
bedekten. Hare aanwezigheid in het Haagsche Bosch en in de oudste bosschen bij Haarlem is een merkwaardig
bewijs voor den voormaligen zamenhang dier bosschen; ook in Friesland en Gelderland is zij ongetwijfeld een
overblijfsel der voormalige wilde natuur dezer streken. — De exemplaren met gevlekte bladen en bloemen,
zooals op onze afbeelding, groeijen bij Haarlem alleen op twee plaatsen, die met ongevlekte bladen bovendien
in bijna al de verschillende bosschen ten oosten der Leidsche Vaart, welke bosschen met Berkenrode oudtijds
een deel van het Haarlemmerbosch uitmaakten.
Het afgebeelde exemplaar is in 1868 door mij gevonden in het bosch van de buitenplaats »het Klooster”
bij Haarlem, toebehoorende aan den Heer J. J. Korthals.
Eigenschappen. De geheele plant is scherp en vergiftig; doch door koken verliest de wortel deze eigenschap
en levert eene vrij groote. hoeveelheid eetbaar meel, dat in zeer oude tijden tot voedsel schijnt gebezigd
te zijn, evenals het meel der Maniocwortels nog een der .voornaamste voedingsmiddelen voor de Indianen
van Tropisch Amerika is. . •