
ROSA CORONATA Crépin?
Gekroonde Roos.
Hoorjfjmtsch: Gekrönte Rosé.
Engelsch: Crowned Rosé.
Bloeit: Junij—Julij ff|
Stelsel van Linnaeus. Cl. XII. O. III. Icosandria Polygynia.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O. Rosaceae.
Geslachtskenmerken. Zie deel IV. N°. 309.
Soortelijke kenmerken. Aculeis inaequalibus subulatis setaceisque rectis vel subarcuatis, foliolis 5—9 subrotundis
ovahbusque pallide viridibus duplicato-serratis superne glabrls vel sparse pilosis subtus glandulosis in venis pilosis,
stipulis oblongis glandulosO'Cihatis aunculis acurainatis subdivergentibus, laciniis calycis integris vel pinnatifidis co-
,ro lam aequantibus, peduncuhs unifloris vel paucifloris glanduloso-hispidis, fructibus globoso-ovatis glanduloso-hispidis
calyce persistente patente coronatis. ^
Stekels ongeluk, priemvormig en borstelachtig, regt of min of meer gebogen; vinblaadjes 5—9, rond of eirond
bleek groen, dubbel gezaagd, van boven kaal of met weinige haartjes, van onder met kliertjes bezet, op de nerven
hang; steunblaadjes langwerpig, met kliertjes bezet en gewimperd, en met spits toeloopende afstaande oortjes;
kelkslippen gaaf of vmspletig, even lang als de bloemkroon; bloemstelen een- of schraalbloemig, klierachtig gestekeld
evenals de bolvormig-eironde vruchten, die door de aanblijvende en uitstaande kelkslippen gekroond zijn, ’
Door bovenstaande beschrijving heb ik, zooals trouwens voor de Flora steeds mijne gewoonte is, den’bouw mijner
te rekeneneetr°UW m0gellik trachten weêr te geven > «rader mij aan eenige beschrijving van andere auteurs gebonden
De hoogte der plant is ongeveer 5 voet, de kleur der bloemen bleek rosé; de onderste stekels der grooteré takken
zijn somtijds eemgzms gekromd; de vruchten zijn gewoonlijk op de benedenhelft het meest gestekeld.
Zo-nlIevrtW*rel b/>r0rt dcz,e r°os tot de afdeeling der Pimpinellifoliae van Koen en hét ondergeslacht Chamaerhodon
JS,n„Du ^ 0B™ E n B°ses. de la f l- Zuil. Soc. de Bot. VI) en is zij verwant aan de E. Sabini Woods
(Trans. Lm n . Soc. X I I , 188) R. Domana Woods ( L in d l . Bos. Mm. 56) et R. involuta Smith (Engl. Bot. t. 20681. —
Op haar is eemgzms toepasselijk hetgeen Koch (Sgn. Fl. Germ.) zegt van de R. involuta: »Habitum R. pimpinellifoliae
robustioris habet sed ad R. tomentosam quoddammodo etiam inclinet,” hoewel zij in den vorm en de bekleedimr
der bladen en in houding van deze afwijkt en meer tot R. rubiginosa nadert. Van de R. tomentosa verschilt
ZIJ verder door hare talrijke en ongelijke stekels,.van de R. rubiginosa door hetzelfde kenmerk, alsook door hare
regtere stekels, altijd gestekelde vruchten, aanblijvende kelkslippen en lichter gekleurde bloemen, en van de R
pimpmellifolia door haren meer omhoog gengten groei, hoogere stengels, langere kelkslippen, dubbel gezaagde van
onder geklierde blaadjes en door de grootere roode vruchten. — Met de R. rubiginosa komt zij door de met kliertjes
bezette steunblaadjes, bloemstelen en onderkanten der blaadjes overeen.
Chépin beschrijft de door hem in België ontdekte R. coronata als een lagen struik, zelden hooger dan een el (La
Flore Beige étnd. par fragm. XI. 25); evenzoo Du Mortier {Mom.gr. des Roses etc.), die de door Crépin gevonden
planten als eene variëteit van de R Sabini van Woods beschouwt. — Mijne plant is ongeveer 5 voet hoog, waarschijn-
hjk door hare standplaats in hoog hakhout. — Dit verschil schijnt mij evenwel van weinig belang, te meer daar de
R. Sabini in Engeland tot 8—10 voet hoog groeit (Lindl. Ros. Mon. 59).
Mijn hooggeachte vriend Prof. C. A. J. A. Oiidemans, die mij het eerst op de gelijkenis van deze roos met die
van Crépin opmerkzaam maakte, heeft mij medegedeeld dat de Heer Crépin, daarovér door hem geraadpleegd, haar
aanvankelijk houdt voor een hybride tusschen R. spmosissima (R. pimpinellifolia d. spinosissima) en R. rubiginosa.
Dit gevoelen, hoewel aannemelijk, zal echter door proefnemingen moeten worden gestaafd Wil men haar voor
loopig als een tusschenvorm beschouwen, zoo zou welligt de naarn 11. spinosissimarubMma niet ongepast ziin
In afwachting van een meer stellige uitspraak, naar aanleiding van meer volledige exemplaren,°door Prof’ Oüdf-
mans aan Crépin gezonden, meen ik zoo naauwkeurig raogelijk de bijzonderheden te hebben medegedeeld, diekunneff
b ij dragen om de plaats af te bakenen, toekomende aan eene plant, welke mij in elk geval eene belangrijke aanwinst
voor onze Nederlandsche Flora schijnt te zijn. 5 J 0 1
Groeiplaats. De R. coronata van Crépin (R. Sabini d coronata van Du Mortier) is door-beide onderzoekers
ontdekt op de zuidzijde van boschrijke heuvels en roTsen, te AulJe, Han sur-Lesse en Wavreille (prov. Namen) en
te Verdenne (prov. Luxemburg) m België. - De R. Sabini Woods is op verschillende plaatsen in N o o r S k Gt
Brittanmé en op de Hebnden gevonden, R. involuta Smith op de Hebriden. in de verzameling van Thory en
var <1 v j ? DS C “prodro^ is'fir ef.eraplaar 0I;der den naa,m van E- var. <1 van D. C. Prodromus (II. 616), die zeer veel op mijne plant geleek.t nObingdienro sdae aacfubleeealtdisisnigmena (nwoaeamrs cihki janllsij kz edere
overeenkomende die van R. involuta (Engl. Bot. t. 2068) en R. spinosissima J van Miss LawrZnce. '
Nederland. De plant waarvan de] afbeelding hierbij gevoegd is, is door mij sedert eenige jaren waargenomen in
hoog eiken hakhout m den Aardenhout bij Haarlem, langs den grindweg van het klaphek naar O verveen, op duin-
achtigen grond. Weinige exemplaren groeijen op die eene plaats bijeen. In de duinen achter den Aardenhout heb ik
rozenstruiken gevonden, die veel op haar gelijken, maar eenigzins schijnen te naderen tot R. canina var. collina —
Later hoop ik die beter te kunnen beoordeelen, als ik de mij nog ontbrekende vruchtjes kan verzamelen. - Het is
mij met bekend of exemp aren van de hier beschrevene roos of daaraan verwante vormen ook elders in ons land zijn
® . ™den,’ Da pimpinellifolia en rubiginosa zijn in de Nederlandsche duinen het talrijkst van het geslacht en zullen
zeker vele afwijkingen aanbieden, die een naauwkeurig onderzoek overwaardig zijn.