
S A L I X P U R P U R E A L.
Bittere Wils;.
.Paarsche Wüg. Eenhelmige Wilg- Lage Gele Wilg.
Hoogduitsch: Kleine Bandweide.
Engelsch: Bitter purple Willow.
Bloeit: Maart—Mei. 1).
Stelsel van Linnaeus. Cl. XXII. O. I. Dioecia Monandria.
Natuurlijk Stelsel. "Vasculares Dicotyledoneae. O. Salicineae.
-Geslachtskenmerken. Zie Deel VII, N°. 494. . . .
Soortelijke kenmerken. Amentis sessilibus minute bracteatis cyl'mdricis ■ gracilibus obtusis densiflori,, mas-
culis monandris fflamentis omnino coalitis squamis obtusis apicefuscispurpureo-atrisplusminus; crispato-pilosis,
capsulis ovato-conici? obtusis cinereo-tomentosis sessUibus nectario basin capsulae superante; stylo nuuo,
stigmatibus crassis integris suberectis, foliis lanceolato-lingulatis glaberrimis tenuibus glaucescenübus apicern
versus tenuiter serrulatis interdum quasi suboppositis, subtus palüdis, stipuhs obsolete. (Andersson).
Katjes, ongesteeld met kleine schutblaadjes, cylindervormig, stomp, digtbloemig; de mannelijke eenhelm g ,
met geheel zaamgewassen helmdraden; schubben stomp, aan den top zwartpurper-brum, mm of meer
kroezig bebaard; zaaddoozen eirond-kegelvormig, stomp, grijsachtig behaard, ongesteeld, homgkhertje boven
den voet der zaaddoos uitstekend; geen stijltje, stempels dik, gaaf, min of meer opgengt; bladenlancet-tong-
vormig, zeer kaal, dun, zeegroenachtig, omstreeks den top flaauw gezaagd, somtijds schijnbaar t ^ o v
staand, van onder bleek; steunblaadjes weinig ontwikkeld. Heester van 1 - 3 el hoogte; takken kaal .g e woonlijk
dun, zeer taai, of soms een lage struik niet verward-niteengespreide geelbruine takken. Bladenkor
gesteeld, kaal, als met zeep of was bedekt. Bloemen vroeg, vo'ór het ontluiken der bladen, gewoonlijk in Maart.
SVN. S. monandra. HofTm., S. fissa. Wahlenb., S. Lambertiam Smitll, S. Zelve oppositifolia, purpurw,
mutabilis, camiolica Host.
Verklaring der afbeelding, a. Mannelijke bloemtak; b. vrouwelijke id.; ex. mann. bloem; i.d. vrouwe-
lijke id.; e. schubje (c—e vergroot).
Groeiplaats. Op vochtige plaatsen, aan de Oevers der rivieren, meren, slooten, in boschweiden, aan de
randen der bosschen, zelfs op drooge zandgronden; algemeen, op de vlakte en op de heuvels, meer versprei
langs hoogere berghellingen. — Midden- en Zuid-Europa, Zweden, Midden- en Zuid-Busland tot de Dkrame
en Taurië; Engeland, Frankrijk tot in de Pyreneeën, Duitschland, Oostenrijk, Italië tot Rome, Sardinië,
Corsica, (Spanje, op de Sierra-nevada, op 4000-6000 voet hoogte'(Boissier); voorts in Kaukasie, Siberie,
tot op de Altaï- en Baïkalgebergten en in de Kirghisen-Steppe. In Noord-Amerika uit Europa overgebragt.
W immer. Andersson. Schijnt in Noord-België (Crépin) en in Oost-Azië te ontbreken.
Nederland. Dezelfde groeiplaatsen; ook op de hellingen der duinen. — Zalk, Nijmegen, Werkendam,
Zuid-Beveland, Vogelenzang, Walchersche duinen {Prod. Flor. Bat.). Berkenrode, Rheede a/d Dssel(vanHall ,
Ft. Belg. Sept.) .. . . . __,
Door mij ook gevonden in de bosschen van Ampsen bij Lochem. Zij schijnt echter m het Westen, vooral
aan den duinkant talrijker te zijn dan in het Oosten. - In de duinen groeit zij hier en daar, doch verspreid.
Ik vond haar in het wild op de duinen van Vogelenzang, Brederode, bij Zandvoort, langs de Brouwerskolk;
en ook op lageren grond onder Zuid-Schalkwijk bij Haarlem. .
Het vrouw, exemplaar der afbeelding is afkomstig van de Brouwerskolk, het mannel. van Zuid-Schalkwyk.
Mannelijke ex. zijn overigens nergens door mij gevonden. Ook de Prod. Flor. Aal. vermeldt alleen vrouwelijke.
Gebruik. Deze soort wordt veel aangeplant en is een der beste tot duinbeplanting en tot het leveren