
AMELANCHIER CANADENSIS Torrey et Gray.
Canada sc he Mispel.
Uoogduitsch: Canadischer Mispel.
Engelsch: Canada Medlar.
Bloeit: in Mei. t)*
Stelsel van Linnaeus. Cl. XII. O. IV. Icosandria Pentagynia.
Natuurlijk Stelsel. Vasculares Dicotyledoneae. O. Pomaceae.
Geslachtskenmerken. Calycis lobi 5 persistentes, petala 5 , stamina caliee paulo breyiora, styli 5 basf
connati, ovarium 5 loculare, loculis septis spuriis incompletis divisis, ovula in locellis solitaria, fructus car-
nosus, semina 3—5 cartilaginea. : ....
Kelk met 5 aanblijvende slippen; 5 kroonbladen; meeldraden een, weinig korter dan de kelk; 5 aan den voet
zaam»ewassen stijltjes; eijerstok 5-hokkig; hokken dóórsëhijnbarè,“onvolkomene tusschenschotten verdeeld;
een eitje in elk hokje; vrucht vleezig, met 3—5 kraakbeenige zaden.
S qortelijke kenmerken. Foliis junioribus cum pedicellis calycibusque tomentoso-lanuginosis demum glabris
ovatis ellipticis vel oblongis basi subcordatis saepe acuminulatis vel mucronatis, calycis segmentis triangu-
lari-lanceolatis, tubum circiter aequantibus, fructibus globosis purpureis.
De jonge bladen, bloemstelen en kelken viltig-wollig, later kaal, eirond elliptisch of langwerpig, aan den
voet min of meer hartvormig, dikwijls eenigzins spits toeloopend of gepunt; kelkslippen driehoekig lancetvormig
, ongeveer even lang als de buis; vruchtjes bolrond, donkerviolet.
Mijns inziens bestaan bij het geslacht Amelanchier twee hoofdtypen; de eerste wordt vertegenwoordigd door
den bekenden Oostenrijkschen Mispel (A. vuljaris Mönch, Mespilus Amelanchier L. Pyrus Amelanchier W. Aroma
rotundifolia Pers.), de tweede door de hier beschrevene soort, die in Noord-Amerika inheemsch is.
De eerste type kan de Europesche, de tweede de Amerikaansche genoemd worden.
De eerste tvpe kenmerkt zich door een meer gedrongene houding, kleinere, ronde, stompe, breeder getande,
minder* lang gesteelde, hardere, lederachtige, ook op ouderen leeftijd van onder wit-viltige wollige
bladen, kortere bloemtrossen en langere, breedere bloembladen.
De tweede heeft een slanker houding, gfóotere, meer langwerpige, dikwijls spits toeloopende, langer
gesteelde, zachte, niet lederachtige, slechts in de jeugd viltige, met digt opeengeplaatste, haakvormig uit-
loopende zaagtandjes voorziene bladen, langere, op Prunus Padus gelijkende bloemtrossen, kortere en minder
spitse kelkslippen en smallere bloembladen. De jonge blaadjes hebben eene roodachtige kleur. — Hij
komt in talrijke verscheidenheden voor. — Torrey en Gray (Flora o f North America I. 473) beschrijven
er zes, waarbij nog gevoegd kan worden de A. canadensis var. japonica, door Miquel in zijne Flora japonica
(Cat. Mus. bot. Lugd. Bat. 1) vermeld, en waarvan de exemplaren in het Rijks Herbarium door mij gezien zijn.
De afbeeldingen in F ranz Schmidt , Oesteireichs AUgemeine Baumzucht, I—II, 84 en 85, geven zeer goed
de karakters der beide typen terug.
Onze plant komt vrij wel overeen met de verscheidenheid a. Botryapium van Torrey en Gray , vooral door
den hartvormigen voet der jonge bladen. S yn. Mespilus canadensis. d cordata Mchx. Pyrus Amelanchier D. C.
Prodr., Crataegus racemosa Lam. — De verscheidenheid japonica van Miquf.l heeft langere, smallere bladen.
Verklaring der afbeelding, a. bloem; b. kelk en meeldraden; c. meeldraad, vergroot; d. vrucht* doorsnede;
e. zaad, vergr.
Groeiplaats. De Amerikaansche type is over Noord-Amerika en Oost-Azië verspreid; de Europesche over
Midden- en Zuid-Europa en West-Azië. De eerste is oorspronkelijk aan de oevers der rivieren en in moerassige
streken, maar ook op drooge, steenachtige gronden, in de Vereenigde Staten, Canada en N. Foundland
tot de Poolstreken, Westelijke Staten tot den Oregon, Rotsgebergte, Labrador, langs de Hudsonsbaai en
den Saskatchawan en in Japan. — Zij bloeit in Febr.—Maart, in de gematigde , in April—Mei in de koudere
streken; de vruchtjes rijpen in Julij, Aug. tot Sept.
In Europa in 1746 als sierheester ingevoerd, onder de namen van Mespilus canadensis en Pyrus Botryapium,
heeft zij zich hier en daar verwilderd, en het karakter eener genaturaliseerde plant aangenomen. Zij is eene
nieuwe bijdrage op de lijst der uit Amerika afkomstige, in Europa genaturaliseerde planten.
Nederland. Sedert eenige jaren verwildert deze heester meer en meer in de bosschen van Boekenrode,
Mariënbosch, Bentveld en Elswout, nabij Haarlem, zoo zelfs dat zij, vooral op Boekenrode, overal langs den
weg tusschen het hakhout opslaat. — Ook in den Haarlemmerhout, aan de Westzijde, heb ik in 1871 eenige
exemplaren aangetroffen. Van mijn hooggeachten vriend Prof. H. C. van Hall ontving ik een exemplaar,
bij Assen g e v o n d e n ï Verder is zij voor Nederland niet vermeld. — Het afgebeelde exemplaar is afkomstig
van Boekenrode.
Gebruik. Volgens Torrey en Gray worden de vruchten door de Noord-Amerikaansche Indianen gegeten.