
A G A R I C U S P U R U S P ers
Augustus—October.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia. Fungi.
Stelsel van De Candolle: Cellulares. Mycetes. O. I. Hymenomycetes. Trib. I. Agaridni.
Geslachtskenmerken. Zie N°. 725, deel 10. Ondergeslacht Mycena Fries.
Soortelijke kenmerken. Olidus pileo carnosulo campanulato-expanso obtuse umbonato glabro expallente,
margine striato, stipite rigido laevi subnudo basi villoso, lamellis late simato-adnexis latissimis reticidato-.
connexis pallidioribus.
Sterk riekend; hoed iets vleezig, klokvormig-uitgespreid, stomp genavdd, kaal, bleeker -wordend, met
gestreepten rand. Steel stijf, glad, min of meer naakt, aan den voet wollig. Plaatjes met een breeden hoek
aangehecht, zeer breed, door netvormige adertjes verbonden, bleeker dan de hoed.
Meestal rozerood, somtijds vleeschkleurig, wit of geelachtig. De steel is gewoonlijk omstreeks 5 centim.
hoog, de hoed even breed of iets smaller. De sterke radijsgeur is een zeer goed kenmerk.
Groeiplaats. Op bemoste plaatsen in schaduwrijke bosschen; algemeen.
Nederland. Op zand- en heidegronden, op grazige beschaduwde plaatsen, in bosschen enz. gezellig. —
Volgens den Prodromus Flor. Bat. gevonden bij Leiden, Haarlem, Amsterdam en in het Westland.
Door mij gevonden in de Molenduinen bij Bloemendaal, in het bosch van Vogelenzang en in den Aardenhout
bij Haarlem (op de laatstgenoemde plaats wit van kleur). De afgebeelde exemplaren zijn in Oetober
1867 in de Molenduinen verzameld.