
ORCHIS INCARNATA. L.
Vleeschldeurig Handjeskruid.
lloogduitsch: Fleischfarbene Kreuzblume.
Bngelsch: Flesh Orchis.
Bloeit: Mei—Junij.
Stelsel van Linnaeus : Cl. XX. O. I. Gynandria Monandria.
S telsel van De Candolle : Vasculares Monocotyledoneae. O. Orchideae.
Geslachtskenmerken. Zie N°. 584, deel 7.
S oortelijke kenmerken. Oaule fistuloso, foliis strictis arrectis a lata basi sensiin angustatis subcanali-
culatis apice cucullato-contractis, immaculatis, supremo basin spicae superante, spica condensata sursum
attenuata, perigonii laciniis lateralibus patentibus postea sursum reflexis, labello subrhombeo obsolete cre-
nulato rarius subtrilobo, bracteis floribus longioribus trinerviis venosisque, calcare conico-cylindrico descen-
dente ovario breviore, tuberibus palmatis.
Stengel pijpachtig; bladen opgerigt, uit een breeden voet allengs .versmald, min of meer gootvormig,
aan den top eenigzins als in een kapje zaamgetrokken, ongevlekt; het bovenste blad boven den voet
der bloemaar uitkomend; bloemaar gedrongen, van boven smaller; zijdelingsche bloemdekslippen uitstaand,
later naar boven gebogen; lipje min of meer ruitvormig, flaauw gekarteld, zeer zelden min of meer drie-
lobbig; schutblaadjes langer dan de bloemen, drienervig, geaderd; spoor kegel-cylindervormig, neergebogen,
korter dan de eijerstok; wortels handvórmig verdeeld.
Deze soort, vele jaren achtereen door mij levend waargenomen, is réeds op het eerste gezigt aan haar
gedrongen bouw, vrolijk groene ongevlekte bladen, rooskleurige bloemen, en aan het ruitvormig en niet
drielobbig lipje te herkennen. De kleur der bloemen is meest bleek-rooskleurig; ik vond echter ook hoog
rooskleurige en witte, geeu violette spelingen.
In het jaar 1868 heeft deze soort, evenals de O. latifolia en O. maculata, in de duinvlakte
bij Bentveld zeer rijk gebloeid. Ik ben daardoor in staat geweest, een groot aantal exemplaren onderling
te vergelijken. Die vergelijking heeft mij overtuigd dat de afbeeldingen der Flora Batava, dl. 1 n°. 20,
dl. 7, n°.- 534 en van de Flora JDanica, dl. 1 4 , n°. 2476 uitmuntend ziju. De plaat dl. I n°. 20 van
onze Flora stelt den oever- en weidevorm, niet den duinvorm van O. latifolia voor.
Verklaring der afbeelding, a. Bloempje ter zijde, l. id. van voren, c. binnenste der bloem, d. lipje,
e. stuifmeelklompjes tallen vergroot.)
Groeiplaats. Veenachlige, drasse weidegronden, over een groot deel van Europa, doch meest in de
noordelijke streken en niet talrijk.
♦ Nederland, Meppel, Helmond, Westbroek, Aehfctienhoven, Meèrenberg, Abcoude, Vinkeveen, Leiden,
’s Gravenhage. (Zonder vermelding van aantal, grond of standplaats). Ned. kruidje. Archief, 3, 483.
Door mij aangetroffen in lage, grazige duinvlakten, vooral bij duinbeekjes, in veenachtig-kleiachtigen, door
oer roodbruin gekleurden grond. Bozen water bij Bentveld; Segveld bij Vogelenzang; bij de Hoepbeek onder
Castricum en op het eiland Tessel; niet talrijk. In 1868 evenwel, (na de waterrijke jaren 1866 en 1867)
was het aantal bij Bentveld grooter dan vroeger.
De afgebeelde exemplaren zijn op laatstgenoemde groeiplaats verzameld.