
CLAVARIA CORALLOÏDES L.
Koraalachtige Knotsawam.
Hoogduitsch: Korallenschwamm.
Engelsch: Coralloïd Clavaria.
September—October.
Stelsel van Linnaeüs: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia, Fungi.
Natuurlijk stelsel: Cellulares Mycetes: O. I. Hymenomycetes. Trib. V. Clavariei.
Geslachtskenmerken. Zie Deel XI, N°. 814.
Soortelijke kenmerken. Alba, intus ca va, caule crassiusculo repetito et irregulariter ramosissimo, ramulis
inaequalibus sursum dilatatis, ramulis numerosissimis stipatis acutis.
Wit, inwendig hol. met vrij dikken, herhaaldelijk en onregelmatig vertakten stengel; takken ongelijk,
naar boven verbreed, met zeer talrijke, steelvormige, spitse takjes.
Deze zwam groeit gewoonlijk in zoden bijeen en heeft een witachtige, in grijs overgaande kleur. De C.
cristata Pers. onderscheidt zich van haar door een meer gevulden, niet hollen stengel en door de bruinach-
tio-e, kamvormige, spitse verdeelingen der laatste takjes. Deze is ook kleiner van omvang. De C. coralloides
kan tot 1 decim. hoogte bereiken. — Syn. C. alba Pers.
Groeiplaats. Op vochtige plaatsen in bosschen. In den Prodr. Fl. Bat. vermeld bij Leiden en Haarlem.
De afo-ebeelde exemplaren zijn in Septemb. 1869 door mij gevonden op de buitenplaats Vaart-en-Duin van
den Heer C . D. van der Vliet te Overveen bij Haarlem, op een beschaduwd grasperk.
Gebruik. In Duitschland wordt deze zwarii onder den naam van Geisbart, Barentatze enz. veelvuldig
gezocht en zoowel gebraden, als met kruiden en specerijen als salade gegeten. Zij moet vooraf van de vrucht-
laag ontdaan en met heet water afgekookt worden. Rabenhorst.