
JUNCUS FILIFORM IS L.
Draadvormige Bloembie*.
Hoogduitsck: Fadenförmige Binse.
Engelsch: Least Rush.
Bloeit: Junij—Aug. 2J..
Stelsel van Linnaeus: Cl. VI. O. I. Hexandria Monogynia.’
Natuurlijk Stelsel: Vasculares Monocotyledoneae. O. Juncaceae.
Geslachtskenmerken: Zie Deel XIII, N°. 977.
Soortelijke kenmerken : Culmo nudo filiformi nutante laevi siccato subtiliter striato, vaginis radicalibus
aphyllis, anthela laterali subseptemflora, phyllis perigonii lanceolatis acutis, stylo subnullo, capsula subro-
tunda obtusissima breviter mucronata.
Stengel naakt, draadvormig, overhangend, glad* in gedroogden toestand flaauw gestreept; onderste schee-
den bladloos; bloeitop zijdelingsch ; met ongeveer zeven bloemen; bloemdekbladen lancetvormig, spits ; stijltje
zeer kort of ontbrekend; zaaddoos rond, stomp, met een korte spits.
Verklaring der afbeelding: a. Bloempje; b. zaaddoos; c. zaad, vergroot. —
Groeiplaats. Opene, vochtige, grazige plaatsen en heidevelden. Siberië, Kamschatka (Watson) , Noordelijk
Rusland, Scandinavië tot in Lapland (Fries) , Groenland (Watson) , Noord-Amerika in de noordelijke streken
en op de hooge gebergten (Hooker); in Zuidelijk Europa: Frankrijk, Italië, Spanje, alleen op de hooge
gebergten (Grenier et Godron, Bertolóni, W illkomm). In Brandenburg niet zeldz. (Ascherson) ,
Rijnprovinciën zeldz. (W irtgen), België niet zeldz. (Crépin); in Engeland zeer zeldzaam en slechts in eene
enkele stieek (Watson) ; niet vermeld voor Ierland. (Moore).
De groeiplaats'dezer plant strekt zich dus, evenals die van Vaccinium uliginosum, rondom de Noordpool
uit, en stijgt zuidelijker allengs tot op de hoogste gebergten.
Nederland. Door den Prodr. Flor. Bat. alleen bij Meppel vermeld; Door den heer Prof. C. A. J. A. •
Oudemans gevonden op heigrond in vochtige greppels, tusschen mos, bij Almelo; door mij in Oct. 1871 op
vochtige plaatsen in de heide tusschen Hummelo en Keppel.
De afbeelding is genomen naar een exemplaar, door Prof. Oudemans bij Almelo gevonden.